In Little Miss Sunshine (2006) weigert de zoon des huizes nog langer te praten. Als zijn depressieve oom en Proust-kenner (gespeeld door Steve Carrell) vraagt waarom, wijst hij op een poster van een man met een borstelsnor. Niemand kan zo goed spottend kijken als Steve Carrell. “Is that Nietzsche?” zegt hij, of eigenlijk meer: “Is that Niet-chah? You don’t speak because of Friedrich Niet-chah? Far out.”
De laatste tijd las ik ook een boek van de grote Duitse filosoof, en hoorde de hele tijd Carrells sarcasme in mijn hoofd. Het is inderdaad heel pretentieus om met een filosofiewerk in de Coffee Company te gaan zitten, maar dan ook nog Niet-chah? Doe dan Foucault, veel hipper, of iets echt obscuurs van Leibniz. Of gewoon een Rob Wijnberg-pocket, natuurlijk.
Na ons eindexamen gaven mijn vrienden en ik rare cadeaus aan onze favoriete leraren. Onze filosofiedocent kreeg een grote zwarte plaksnor, zodat hij zich echt als Nietzsche kon voelen. Later studeerde ik een beetje filosofie, maar las nooit iets van de filosoof met de hamer. Toen ik Voorbij Goed En Kwaad op een boekenmarktje vond, besloot ik het te kopen, en tijdens mijn laatste vakantie besloot ik zelfs om het te lezen. En wat blijkt: Nietzsche lezen is leuk!
Het boekje leest als een lange tirade van een hyperintelligente conferencier, waarbij de sneren naar Socrates, Plato, Descartes en Kant een ingewijde besmuikt doen gniffelen. In 296 kleine tekstjes (een beetje als Grunbergs Voetnoten) haalt hij alle zekerheden van de negentiende eeuw overhoop en voorspelt terloops Hitler, het ontstaan van de EU en het fenomeen keuzestress. Het is zo nu en dan grappig (“Het probleem van de moraalfilosofen schuilt vooral in hun saaiheid”) en leest als een trein (maar negeer de vrouwonvriendelijkheden). Nietzsche wil voorbij de christelijke tweedeling van goed en kwaad denken: volgens hem is zo’n simpele opdeling een illusie. Eigenlijk is elke grote waarheid een illusie, omdat de blik van de waarheidsspreker zijn wereldbeeld bepaalt. Alles is dus subjectief en loopt door elkaar.
Nietzsche heeft een gigantische invloed op ons denken gehad. Je herkent in veel van wat hij zegt de vanzelfsprekendheden in je eigen wereldbeeld. Maar wij zijn ook kinderen van Nietzsche’s vijanden: het christendom en de Verlichting. We willen geloven in een burgerlijke moraal en dat kennis vooruitgang brengt, maar tegelijkertijd relativeren we die waarden en onszelf voortdurend kapot. “Ik wil de wereld verbeteren, maar wie ben ik nou helemaal?” We geloven in de maatschappij, maar willen tegelijk individuen zijn. In ons woekert zijn oude strijd nog immer voort. Of zoals Nietzsche zegt: “Onder vreedzame omstandigheden mishandelt de oorlogszuchtige mens zichzelf.”
Daarom kan Nietzsche, die oude gek, troost bieden. Met zijn zelfverzekerde en felle stijl geeft hij je het gevoel dat je een strijdmakker hebt, en beantwoordt veel vragen die bij het leven van de jongvolwassene horen. Hij adviseert ons om (tijdelijk) te geloven in onze waarheden, maar verder alles te wantrouwen en niet bang te zijn voor pijn en twijfel. Hij is tegen humorlozen en “de Engelse nuttigheidsmens”. We moeten dapper zijn, en bijzonder, want: “Wat gemeenschappelijk kan zijn, heeft nooit veel waarde.” En hij wil vooral dat we eerlijk zijn, dat we geen maskers dragen. Dankzij dit citaat, dat ik geestdriftig voorlas aan mijn vriendin terwijl we met al onze bagage naar de gate renden, kan ik weer een tijdje vooruit:
“Het boze en eerbiedige van de jeugd schijnt zich geen rust te gunnen vóór het de mensen en de dingen zozeer heeft vervalst dat het zich er op kan uitleven – jeugd is op zichzelf al iets vervalsends en bedrieglijks. Later, als de jonge ziel, door louter teleurstellingen gemarteld, zich eindelijk argwanend tegen zichzelf keert, nog altijd vurig en wild, ook in haar argwaan en gewetenswroeging: hoe kwaad maakt zij zich dan, zij verscheurt zichzelf van ongeduld, zij neemt wraak voor haar lange zelfverblinding alsof deze vrijwillig was gekozen! In deze overgangsfase straf je jezelf door je gevoel te wantrouwen; je foltert je enthousiasme door twijfel, je voelt zelfs een goed geweten al als een gevaar, als een vermoeide flattering van de subtielere eerlijkheid; en vooral kies je partij, principieel partij tegen de jeugd. - Tien jaar later: en je begrijpt dat dit alles nog – jeugd was!”
Danke, Friedrich. Danke.