Ik zit aan de keukentafel en lees Trump-nieuws. Het zijn heftige weken, waarin de executive orders ons om de oren slaan en de term ‘breaking news’ niet veel meer betekent. Ik weet dat de verwarring en de woede die ik voel de bedoeling zijn, misschien ook wel een passende wraak van mensen die dit al langer voelen. Of misschien is het een afleiding van een nog groter kwaad, moet ik beter opletten, tussen de regels door lezen. Bovendien moet ik eigenlijk aan mijn boek werken. ‘Je moet juist nu mooie dingen maken,’ zegt mijn bezorgde vriendin voor ze de deur uitgaat. Ik knik en ik klik weer op een bericht dat me woedend en wanhopig zal maken. Het is een lastige balans: ik wil me niet gek laten maken, maar ik wil ook niet wegkijken.
Wat zeker geen zin heeft, is op Facebook de discussie aangaan met islamofobe vrienden van mijn oudoom. Eentje zegt: ‘Ze komen hier om te moorden, te roven en te verkrachten. Dat zijn geen immigranten, dat is een invasie.’ Ik begrijp dat je bang bent, zo reageert mijn avatar kalm, terwijl in de analoge wereld de adrenaline door mijn aderen giert, maar dit is gewoon niet waar – zie deze onderzoeken die ik ook niet helemaal gelezen heb. ‘Fake news’, is zijn simpele, frustrerende reactie. Opeens merk ik dat ik pijn in mijn kaakspieren heb, omdat ik al anderhalf uur woedend zit te typen.
Als het me met moeite gelukt is om het tabblad en de discussie te sluiten, besluit ik om te masturberen zodat ik de spanning kan loslaten. Misschien is het omdat deze nieuwe activiteit op hetzelfde scherm plaatsvindt, maar er lijkt geen scheiding tussen de agressieve erotiek en de politieke discussie te zijn. Alle porno is Amerikaans. Na afloop bedenk ik dat het meisje dat zo verleidelijk in de camera (en dus mijn ogen) kijkt, waarschijnlijk op Trump heeft gestemd en dat dit filmpje, hoewel ik het gratis heb gestreamd en de advertenties heb geblokt, onderdeel uitmaakt van een verderfelijke industrie. Ik voel me alleen maar slechter. Was er maar biologische porno, met geile, leuke meisjes die geen vlees eten en gegarandeerd GroenLinks stemmen.
’s Middags ben ik al doodmoe van alle zorgen, als ik met een vriend in een café afspreek. Hij bestelt koffie, maar ik krijg hartkloppingen van meer dan één kop per dag, dus ik neem muntthee. Zodra de serveerster onze bestellingen neerzet, zegt een jongen aan de tafel naast ons net iets te hard met zijn bekakte accent: ‘Muntthee is dus echt bullshit.’ Ik wil meteen iets terugzeggen, ik proef de zin al voor in mijn hoofd, alsof het een internet-comment is: ‘Ik hoor je gewoon hoor. Wat heb je tegen mijn muntthee?’ Maar ik besef op tijd dat dit in de echte wereld belachelijk klinkt, dat ik kritiek op mijn drankje persoonlijk neem, dat mijn keuze voor een groene struik in heet water en zijn bekakte accent en latte macchiato symbool komen te staan voor veel grotere tegenstellingen.
In plaats daarvan zeg ik tegen mijn vriend dat ik niets van zijn verhaal mee heb gekregen omdat ik afgeleid was door het betoog van mijn buurman – ‘Het is gewoon water met een smaakje’ – ALLES IS WATER MET EEN SMAAKJE. Ik doe voor hoe ik met mijn theebeker voor mijn gezicht met een hoog stemmetje zou reageren: ‘Hé, had je het tegen mij?’ en dat ik mijn muntthee zou tegenhouden ‘Nee muntthee, hij is het niet waard!’ ‘Laat me, laat me!’ Ik mors hete thee over mijn hand, maar we moeten lachen, en voor het eerst tijdens deze dag ontspan ik. Het is fijn om voor even weer terug te keren naar klein, ironisch, hypothetisch verzet, met duidelijke vijanden en een slokje warme thee. Het is even nodig om niet gek te worden.
’s Avonds lig ik in bed naast mijn slapende vriendin en luister naar het gonzende geluid in mijn rechteroor. Ik weet dat het door de stress komt, net als de pieptonen die ik al langer waarneem – het is waarschijnlijk een adertje bij mijn gehoorcentrum, zo lees ik als ik het stiekem google. Vervolgens stuit ik op de website van een vereniging voor mensen die last hebben van lage bromtonen, een speciale vorm van geluidsoverlast waarbij de bron soms tientallen kilometers verderop ligt. Het doet me denken aan hoe ik als kind mijn hoofd op mijn kussen legde zodat ik mijn eigen hartslag hoorde, en mezelf bang maakte met de gedachte: de reuzen komen eraan.