Ik herken me in deze grap van Theo Maassen: “Mijn moeder kookte vies. Als we lief waren, mochten we zonder eten naar bed.” Mijn eigen moeder houdt niet van koken, waardoor tijdens mijn jeugd vaak een inspiratieloos ensemble voor onze neuzen kwam te staan. Het culinaire talent schuilt in mijn vader, maar hij werkte toen nog fulltime en was ’s avonds meestal te moe om iets anders te doen dan op de bank liggen en TV kijken. Mijn broertje en ik staarden weemoedig naar onze tartaartjes, niet-knapperige krieltjes en sperzieboontjes uit een potje. Ze kookte wel gezond, maar het voedsel was niets anders dan de correcte brandstof voor ons lichaam. Ik stond bekend als een ‘moeilijke eter’ en bleef regelmatig alleen achter aan tafel, terwijl ik me door mijn bord heen probeerde te worstelen. “Eerst je dek schrobben”, zei mijn moeder dan, in navolging van haar vader, die zeeman was geweest.
Ik vermoed dat deze gebrekkige voeding de reden is dat ik niet een erg lange (1 meter 78) en vrij iele (68 kilo) man geworden ben. Laatst botste ik op straat tegen een man en zei: “Sorry.” Waarop hij zei: “Hoezo?” “Ik botste tegen u aan.” “Oh. Niets van gemerkt.”
Toen mijn vader vervroegd uittrad en zich begon uit te leven in zijn liefde voor koken (met name bij zijn spaghetti bolognese uit de oven) zag ik in dat eten ook lekker kon zijn. De moeder van een van mijn beste vrienden opende haar huis voor onze jongensgroep en hier leerde ik de smaak kennen van verse pesto, warm Turks brood, apple crumble met crème fraîche, pompoensoep met dille en bonenschotel met Italiaanse worst. Ik gluurde jaloers naar de goedgevulde lichamen van haar lange zoons en dochter, naar hun spieren die opbolden als ze naar de zelfgemaakte kruidenboter reikten.
Inmiddels kan ik, met dank aan Jamie Oliver, zelf ook mijn mannetje staan in de keuken. Een Israëlische vriend leerde me dat alles altijd nog verser kan. Toen ik in een supermarkt in Haifa naar het sinaasappelsap zocht, zei hij: “Nee oetlul, dat persen we hier gewoon. Uit sinaasappels.” Voorgekookte, geschilde en gekruide aardappelschijfjes zijn eigenlijk onzin als in de schil koken veel lekkerder is. Ik ben een beetje een foodie geworden, met magneetstrip voor mijn messen en een eigen basilicumplantje.
Maar soms verlang ik opeens terug naar mijn moeders kookkunst. Deels jeugdnostalgie, maar ook omdat ik alleen woon, vrij lui ben en vaak haast heb. In je eentje koken is stom, dat weet iedereen, en eten kost zoveel tijd en moeite. Daarom maak ik soms, op een dinsdagavond, lekker goor eten. Ik doe niet echt mijn best en dek de tafel niet eens. Als iets klaar is, eet ik het staand uit de pan, vaak met mijn handen of van een vieze vette spatel. Een plezierloze handeling, puur om voedingsstoffen binnen te krijgen. Mislukte vissticks waarvan het krokante omhulsel is losgekomen en samengehoopt in een hoekje van de pan ligt, eet ik uit het knuistje, als een kluizenaar over het fornuis gebogen. Licht aangebrande aardappels, met te veel olie en zout, prik ik met vijf tegelijk aan een vork. Natte, slordig afgegoten rijst lepel ik zonder saus naar binnen. Opgewarmde tomatensoep uit een pakje drink ik uit de pan, waarbij de hete rode vloeistof langs mijn mondhoeken naar beneden druipt en schaamteloos op de keukenvloer drupt.
Net zoals bij mama thuis. Heerlijk.