Altijd als ik thuis kom, zit ze op de bank. Het vriendinnetje van mijn broertje. “Hé Rut, wil je thee?” Samenwonen met mijn drie jaar jongere broer is best meegevallen tot nu toe. Buiten de verwachte problemen die het oplevert (eindeloze ruzies over onbenulligheden, gevoed door een jeugd van concurrentiestrijd om de liefde van onze moeder) is het eigenlijk heel leuk. Maar nu is zij erbij gekomen. Ons huis was al iets te klein, je ziet elkaar onvermijdelijk een keer of drie per week naakt door het beperkte aantal vierkante meters banjeren. Mijn eigen kamer is net groot genoeg voor mijn bed en een klerenkast, dus ik zit altijd in de woonkamer. Zij doet haar best, maar we zitten onvermijdelijk op elkaars lip. “Hé Rut, wil je thee?” Nee, ik wil geen thee. Ik wil dat je weggaat zodat ik onbeschaamd in mijn onderbroek op de Playstation kan spelen.
Mijn broertje en ik zijn tegenpolen. Ik ben altijd aan het piekeren, wat erin geresulteerd heeft dat ik al sinds mijn achttiende een permanente groef tussen mijn imposante wenkbrauwen heb. Mijn broertje neemt de dingen zoals ze zijn en is zo ontspannen dat iedereen die zich in zijn nabijheid begeeft meteen bevangen wordt door een onverklaarbare rust. Qua uiterlijk lijken we veel meer op elkaar, behalve dan dat hij een Kirk Douglas-achtig kuiltje in zijn kin heeft en een halve kop groter is dan ik. Bovendien past mijn bovenarm drie keer in die van hem. Het spreekt voor zich dat het hem wat gemakkelijker afgaat als het op het versieren van vrouwen aankomt. Zijn vriendinnetje is een jaar ouder dan ik.
Ze is heel aardig hoor, maar daar gaat het niet om. Haar aanwezigheid wordt me opgedrongen in een omgeving waar ik even geen zin heb om mijn best te doen. Ik ben de hele dag al ongemakkelijk aan het praten met medestudenten, onhandig aan het zwaaien naar mensen die ik vaag ken en grapjes aan het maken tegen het kassameisje omdat ik me altijd een beetje schuldig voel tegenover kassameisjes. Als ik dan thuis kom, wil ik niet hoeven nadenken over gespreksonderwerpen. Bovendien kan ik er niet tegen als mensen me al nadat ze me voor de tweede keer ontmoet hebben, ‘Rut’ noemen. Noem me ouderwets, maar ik vind dat je het gebruiken van een naamsverkorting moet verdienen.
Ik ben zelf alweer een tijdje alleen. Dat is helemaal niet erg, echt niet (echt niet). Maar als het gelukkige samenzijn van anderen de hele dag over je gezicht wordt uitgesmeerd, voel je je toch een beetje een loser. Masturberen is meteen anders als je weet dat er onderwijl aan de andere kant van de muur een verliefd stel knuffelend Grey's Anatomy aan het kijken is. Net zoals thuiskomen met je 1-persoonsportie krieltjes van de Albert Heijn terwijl zij samen een lasagne aan het maken zijn en elkaar lachend allerlei hapjes voeren. Dan wordt het contrast plotseling duidelijk, iets waar je daarvoor nooit last van hebt gehad. Ik krijg steeds vaker het gevoel dat alle mensen met een relatie een geheim genootschap vormen en een keer per week samenkomen in een gezellig huis met allemaal lekker eten, waar ze dan naar een zielige zwart-wit foto van mij wijzen en lachen.
Je hebt ook stellen bij wie je dit gevoel helemaal niet krijgt. Met hen kun je samen eten, naar een club gaan en zelfs thuis op de bank tv kijken, zonder één moment dat je het vijfde wiel aan de wagen bent. Hoe komt dit? Omdat ze nooit intiem zijn met anderen erbij. Soms is er een beschaafd kusje of een grappende seksuele verwijzing. Maar er is nooit een hand die zachtjes een knie masseert of een extravagante tongzoen omdat er één zo’n leuke opmerking maakte. Je blijft gelijkwaardig.
Aan de andere kant moet ik toegeven dat ik zelf ook echt smerig klef ben als ik een relatie heb. Een aantal jaar geleden kwam ik met mijn toenmalige vriendinnetje bij mijn ouders eten. Later op de avond speelden we een potje Risk en waar ik normaal bloedfanatiek met rode dobbelstenen zou smijten, bleef ik nu aimabel en gunde anderen de overwinning. Ik bekeek lachend het spel met mijn meisje op schoot. Als ik dan toch aanviel, liet ik haar eerst een kusje op de stenen geven. Mijn familie haatte die versie van mij. En terecht. Maar ik was verliefd en ontoerekeningsvatbaar.
Dus misschien ben ik ook wel een beetje een verzuurde eikel geworden. Misschien moet ik niet zo zeuren.
“Hé Rut, wil je thee?”
“Ja, lekker. Beetje suiker alsjeblieft."