Jan van Mersbergen is verhuisd. Hij loopt, fietst en struint door zijn nieuwe buurt en probeert te onthouden wat hij ziet. Iedere zondag wandelt hard//hoofd met hem mee door Amsterdam Zuid, in gezelschap van een fijne collage van Martijn den Ouden.
Ik zie de gordijnen aan de overkant van de straat iets opzij gaan, nog iets, en dan verschijnt de overbuurvrouw, vlak naast het gevlochten witte hart dat in het midden hangt en de mooie roze bloemen. Ze heeft een blauw shirt aan, wijd, ze heeft grijs haar. Ze zwaait naar iemand op straat, ze zegt iets en gebaart – ik weet niet wat ze zegt, tegen wie en ik begrijp het gebaar niet. Dan zwaait ze weer, naar een kind, denk ik. Gebaren die je maakt naar een kind. Misschien naar het meisje van de hoek, naar haar vader die vaak buiten zit, naar die mevrouw met het witte hondje. Of naar het bankstel dat sinds dinsdag al op de stoep aan mijn kant van de straat staat, niet meegenomen door de vuilniswagen, natgeregend, blauw en aan de poten kapot gekrabd door de katten die ik ken van de achtertuinen. Ze zwaait weer, ze zegt weer iets, het zijn bekenden. Het is een straat waar mensen elkaar kennen. En dan sta ik op van mijn stoel, loop naar het raam en als de overbuurvrouw me ziet, steek ik mijn hand op. Ze zwaait terug en wijst naar beneden, en op de blauwe bank zitten een jongen en een meisje heel dicht tegen elkaar aan, zijn arm om haar schouders, jong en mooi en samen, daar gaat niemand meer tussen komen, in ieder geval vanavond niet.
Zo’n straatje, met vitrage en oude mensen en rolstoelen, en voordeuren met aangepaste stoepen, het heeft iets vertrouwds. Het geeft een idee dat niemand hier ooit weggaat, behalve als iemand doodgaat. Het huis op een-hoog naast me staat al een tijdje leeg. De vrouw die daar woonde is overleden. De oude bewoonster van mijn huis is ook overleden, en de benedenbuurvrouw zegt steeds dat ze uitbehandeld is, maar ook dat ze taai is. Ze veegt soms de stoep. Ze belt soms op. Dan zegt ze: “Wil je even een koffer voor me van de kast pakken, ik moet naar het ziekenhuis.” Of: “Ik wilde even zeggen dat die duiven je fiets helemaal onder gescheten hebben.”