Jan van Mersbergen is verhuisd. Hij loopt, fietst en struint door zijn nieuwe buurt en probeert te onthouden wat hij ziet. Iedere zondag wandelt hard//hoofd met hem mee door Amsterdam Zuid, in gezelschap van een fijne collage van Martijn den Ouden.
Bij de supermarkt stond een vrouw net achter de schuifdeur. Ze had een badge op, dat was niet goed.
Toen ik vlakbij de deur kwam zei ze: "We zijn gesloten." "Jammer," zei ik, en ik liep naar het Olympiaplein. Ik wilde de weekendbijlage van de Telegraaf even inkijken. Normaal gesproken haal ik die uit het rek, ik blader de bijlage door tot ik het artikel heb gevonden dat ik wil lezen. Ik lees het stuk, vouw de bijlage weer in de krant en leg hem terug in het rek.
Geen supermarkt, dus ik liep naar de snackbar (mijn ex-snackbar, want ik heb een betere gevonden) en ik had wat moeite er naar binnen te gaan en de bijlage van de Telegraaf te zoeken. Ik wilde niks eten, wilde ook geen bier of ander drinken kopen, geen ijs.
Ik ging toch naar binnen en vroeg de vrouw van de snackbar, een Hindoestaanse, of ze de krant had. Ze wees naar de vensterbank. Daar liggen de leesmap en de kranten, wist ik, en ik knikte en zei dat ik de weekendbijlage moest hebben, er stond iets over mijn boek in. De vrouw reageerde niet.
Ik vond het artikel, niet veel meer dan een foto van het omslag en twee regels enthousiaste tekst, prima. Ik bedankte de vrouw en legde de krant weer op de vensterbank bij de andere delen krant en de leesmap.
De vrouw zei: "Je mag hem wel meenemen."
"Dank u," zei ik. "Dan zal ik u ook laten zien waar het om ging."
Ik liet haar de boekenpagina zien en wees naar het omslag. "Daar staat mijn boek," zei ik. "Vandaar."
"Heb jij dat geschreven?" vroeg ze. Ik knikte.
"Nou, neem dan maar mee. Morgen komt er weer een nieuwe krant."
"Dat klopt."
Langs de voetbalvelden ging ik terug naar huis, de krant in mijn hand. Op de hoek stond een kapotte stoel en een koelkast. Een man knielde bij de koelkast, opende de deur, drukte op de knop van het lampje. Het lampje deed het niet. Ik zei: "De stekker zit er niet in."
De man zei: "God ja."
En hij stond op en keek naar de achterkant van de koelkast. "Zal-ie het nog doen?" vroeg hij.
"Je kunt het gokken," zei ik.
"Maar ik woon helemaal daar, twee straten verder."
"En ik heb niet een verlengsnoer dat lang genoeg is. Je zal moeten gokken."
"Ik denk niet dat hij het nog doet," zei de man.
We zeiden elkaar gedag.