Tot 20 juni is in Foam Fotografiemuseum Amsterdam de expositie Collectie Vrolik van Hans van den Boogaard te zien. Dit keer geen kunst, mode - of documentairefotografie in Foam, maar een serie foto’s van ouderwetse glazen potten met anatomische preparaten. En bij “anatomische preparaten” moet je denken aan “foetussen op sterk water”. Niet voor de weekhartigen onder ons, kortom.
Professor Gerardus Vrolik (1775-1859) was hoogleraar anatomie en botanie aan het Athaeneum Illustre, de voorloper van de Universiteit van Amsterdam. Samen met zijn zoon Willem legde hij een privécollectie aan van anatomische en zoölogische preparaten, waarbij sterk de nadruk lag op aangeboren afwijkingen. Vader en zoon doopten hun verzameling lichaamsdelen en skeletten op het gebied van (voornamelijk) embryologie “Museum Vrolikianum”. Het is nu misschien moeilijk voorstelbaar dat een serieus, gerespecteerd wetenschapper zichzelf omringt met een gruwelkabinet vol onvolgroeide foetussen en losse lichaamsdelen geconserveerd in formaldehyde. De verzameling had echter een grote wetenschappelijke waarde: Gerardus Vrolik was een expert op het gebied van teratologie (aangeboren afwijkingen zoals reuzengroei en Siamese tweelingen) en met zijn publicaties, waarbij delen van de collectie ter illustratie dienden, verkreeg hij aanzien in de medische wereld.
In 1869, na de dood van Willem Vrolik, kwam de inmiddels spectaculaire collectie in het bezit van het Athaeneum Illustre. Sinds 1985 is het Museum Vrolik gevestigd in het Academisch Medisch Centrum.
De Collectie Ruysch
Wat vader en zoon Vrolik deden was niet nieuw. In de zeventiende eeuw bezat de Amsterdamse hoogleraar Frederik Ruysch (1638-1731) een verzameling anatomische preparaten, vooral van baby’s en foetussen, die in heel Europa beroemd was. Ruysch kreeg ooit zelfs tsaar Peter de Grote op bezoek in zijn huis op de hoofdstedelijke Bloemgracht. De tsaar, zelf een groot collectioneur, was zeer onder de indruk en bleef jaren met Ruysch corresponderen. Uiteindelijk heeft hij de gehele collectie aangekocht en naar Petersburg laten verschepen.
Wat deze anatomische collectie zo bijzonder maakte, was dat Ruysch een bepaald procedè had ontwikkeld waarbij hij de vaten injecteerde met was, zodat de huidskleur levendig bleef en de organen niet bedierven. Preparaten werden zowel “nat” (op alcohol) als “droog” (gebalsemd) tentoongesteld.
In de zeventiende eeuw was het conserveren van lijken heel problematisch. Ruysch gaf ook anatomische lessen aan medische studenten, maar een lichaam was hoogstens enkele dagen houdbaar. Hij gebruikte liever zijn preparaten bij het onderwijzen van anatomie, want dan hoefde hij geen “morzige handeling” uit te voeren in de “vuyle stank” van een ontbindend lijk.
Babyhoofdjes als kunstwerkjes
De collectie was tentoongesteld in Ruysch’ woonhuis. Interessant is de wijze waarop hij zijn ruim 2000 preparaten presenteerde; in de woorden van historicus Jozien Driessen van het Reve ‘zodat het aangenaam was voor het oog’. Een los lichaamsdeel in een fles werd vaak samen met een aantal andere kleine preparaten getoond; dit maakte het minder eng. Vaak voegde ook hij takjes koraal en stukjes kant toe aan de “compositie”. Dit gaf zaken die wij heel gruwelijk vinden, zoals een babyhoofdje -of armpje, een aandoenlijke uitstraling. Dochter Rachel Ruysch (1664-1750), die later een beroemd schilderes van bloemstillevens zou worden, hielp met het decoreren van de preparaten en skeletten, die vaak opschriften met literaire citaten omhoog hielden. Meestal was de strekking van deze teksten de vergankelijkheid van het aardse bestaan; het vanitas-thema was, net als in de kunst van die tijd, ook in de wetenschap populair.
Uit de catalogi die Ruysch uitgaf hebben we nu een idee hoe hij zijn verzameling tentoonstelde en waar deze precies uit bestond:
“Het eerste [kabinet] is vervuld met de herten van menschen. Het tweede is bezet met longhen van menschen [...]. Het derde onthout in zich de partijen der vrouwen tot de voortteling gedestineert. Het vierde de gedaante van verscheyde kinderen, seer net geconserveert.”
Zoals gezegd had Ruysch zijn best gedaan de preparaten zo vriendelijk mogelijk te presenteren: “om ‘t afschuwelijk gezicht der ontlede en afgesnede delen met welgepaste cierzelen zodanig te verbeteren, dat het de ogen niet mishage, nog enige schrik en walging veroorzake zal.”
Dit kinderhoofdje bevindt zich in het Museum Bleulandium in Utrecht. Rachel Ruysch maakte de “Turkse muts”
Naast anatomische preparaten bestond de collectie Ruysch ook uit diverse naturalia: vlinders, insecten, zeldzame vogels, schelpen en gedroogde planten. Ruysch’ verzameling was in de basis wetenschappelijk, net als die van de Vroliks. Een groot verschil is dat zijn woonhuis ook een soort toeristische trekpleister werd: zeer veel geïnteresseerden wilden de foetussen, lichaamsdelen en babyskeletjes bewonderen. Dit valt deels te verklaren aan de hand van de tijdsgeest; in de zeventiende eeuw was men eindeloos gefascineerd door de toen nog zeer mysterieuze werking van het menselijk lichaam. Maar wat zeker heeft meegespeeld is de creatieve en elegante presentatie; Frederik Ruysch en zijn dochter maakten echte, bizarre, kunstwerken van de preparaten. Er zijn beschrijvingen van skeletjes die muziekinstrumentjes bespelen en gepositioneerd zijn in een soort rotslandschap van nierstenen, versierd met bijvoorbeeld bloedvaten en longen die dienstdeden als “bomen”. Geen van deze tableaus bestaat vandaag de dag nog, maar er zijn vrij exacte gravures van. Als je die bekijkt is het begrijpelijker dat veel mensen voor hun plezier het kabinet van Ruysch bezochten: de tableaus zijn voornamelijk grappig en aandoenlijk; bovendien werd er vaak een stichtelijke boodschap uitgedragen door middel van de vanitas-spreuken die er in verwerkt waren.
In 1717 kocht tsaar Peter de Grote de gehele collectie, voor het astronomische bedrag van 30.000 gulden. Waarschijnlijk vond Ruysch het moeilijker dan hij had gedacht om van zijn verzameling te scheiden, want in de maanden voorafgaand aan de verscheping traineerde hij de inpakwerkzaamheden op diverse manieren en weigerde hij zijn preparatiegeheimen aan de medewerkers van de tsaar te onthullen.
Van de preparaten die in 1717 naar de Kunstkamera in Petersburg verhuisden zijn er tegenwoordig nog 916 over. De preparaten op alcohol zijn beter geconserveerd dan de gebalsemde exemplaren, maar het blijft een wonder dat de door Frederik Ruysch driehonderd jaar geleden geprepareerde artefacten überhaupt nog intact zijn.
Zaken als Siamese tweelingen en zeldzame naturalia werden in de zeventiende eeuw gekenmerkt als rariteiten, in de zin van zeldzaamheden. Tegenwoordig verstaan we onder een rariteit iets wat bizar en een beetje eng is. Het kijken naar diezelfde rariteiten is door deze betekenisverschuiving ook veranderd: driehonderd jaar geleden vond men het spannend en educatief om een verzameling exotische voorwerpen te bezichtigen, terwijl wij griezelen bij het idee om voor ons plezier te kijken naar babyarmpjes in potten en vrolijk versierde kinderskeletjes. De mismaakte foetussen van Ruysch en vader en zoon Vrolik roepen een bepaalde walging op: daarnaast voelen we misschien ook medelijden. Deze zeventiende- en achttiende-eeuwse zuigelingen hebben er niet om gevraagd om te eindigen in een glazen fles met alcohol, voor eeuwig ten prooi aan nieuwsgierige blikken.
Nu we in de tentoonstelling in Foam naar de misvormde Siamese tweelingen en de babyluipaardjes op sterk water kijken met onze 21e-eeuwse blik, zijn we ons wellicht bewust van de historische waarde, maar vooral van het morbide aspect ervan. Het is zeer bevreemdend om door de twee museumzalen te lopen en te worden geconfronteerd met een vitrine waarin het eerder genoemde babyluipaardje bewegingsloos in de conserveringsvloeistof zweeft naast de “oorschelp van een jong meisje, anno 1900”, omringd door de haarscherpe foto’s van andere stukken uit de Vrolik-collectie waaronder drie foetussen met “aangeboren navelbreuk”. Ik raak niet snel uit mijn evenwicht, maar hier werd ik echt een beetje naar van.
Bodies: een 21e-eeuws rariteitenkabinet
Toen de reizende expositie Bodies in 2006 neerstreek in de Beurs van Berlage, verdrongen 304.000 bezoekers zich om de vijfentwintig op high-tech wijze geconserveerde lichamen en ruim 200 organen te komen bekijken. Er was veel over te doen; veel mensen vonden het niet ethisch en de lichamen zouden afkomstig zijn van politieke gevangenen in China van wie de families nooit toestemming hadden gegeven. Toch hebben deze zaken nergens ter wereld invloed gehad op de kaartverkoop. In een aparte ruimte, waar een waarschuwingsbord bij geplaatst was, kon men foetussen in verschillende fasen van ontwikkeling te bekijken, maar bijvoorbeeld ook de longen van een roker. Op de website ronkt het: “This Exhibitition - which features actual human specimens - allows people of all ages acces to sights and knowledge normally reserved only for medical professionals. Take the opportunity to peer inside yourself, to better understand how your elaborate and fascinating body works.”
Dit is waarschijnlijk precies wat de zeventiende-eeuwse bezoekers van de collectie Ruysch ook wilden. De manier waarop de preparaten aan hen werden getoond maakte dat het ook leuk en spannend was om naar te kijken. Bodies pretendeert een educatief doel te dienen, maar wel hebben de makers de lichamen in verschillende poses neergezet, bijvoorbeeld met een basketbal of als dirigent van een orkest - om het sensationele aspect te vergroten, of om het ‘aangenaam voor het oog’ te maken? En zijn die rokerslongen (in de Verenigde Staten toonde men daarnaast ook de longen van een foetus waarvan de moeder had gerookt) niet net zo moralistisch als de memento mori-boodschap die Frederik Ruysch wilde uitdragen?
In de tijd dat Ruysch zijn collectie opbouwde was de leer van Galenus dat het menselijk lichaam bestaat uit vier lichaamssappen nog maar net weerlegd. Tegenwoordig kunnen we wanneer we willen op internet zien hoe een tumor uit iemands schedel verwijderd wordt.
De afwezigheid van de zeventiende-eeuwse nieuwsgierigheid, die de leergierige Peter de Grote er toe bracht scheepsladingen vol menselijke preparaten naar zijn Kunstkamer te slepen, maakt dat we nu veel geschokter zijn door de lichaamsdelen op sterk water van Ruysch en Vrolik.
Toch ben ik van mening dat die laatsten een mooier, waarachtiger en zelfs liefdevoller beeld geven van het wonder van het menselijke lichaam. De van huid en vet ontdane figuren in Bodies zijn 3d-versies van de plaatjes die we kennen uit ons biologieboek: het menselijk lichaam. De anatomische preparaten in Foam horen naar onze mening thuis in een gruwelkabinet: ze zijn veel te echt. Maar is het echte gruwelkabinet niet de reizende kermis die miljoenen verdient met het tentoonstellen van - waarschijnlijk - op dubieuze wijze verkregen lichamen? Ruysch en Vrolik hebben een ietwat lugubere erfenis achtergelaten, maar ze waren in ieder geval integer.
Collectie Vrolik, van 7 mei t/m 20 juni 2010 in Foam Fotografiemuseum Amsterdam
(Binnenenkort zal het museum volledig worden heringericht; in afwachting van de heropening is er de tentoonstelling in Foam. Hans van den Boogaard maakte in opdracht van het AMC een selectie die nu wordt gepresenteerd in het boek Verzamelaars van Vorm.)
Vingers van Marsepein (Nieuw Amsterdam, 2008) door Rascha Peper is een roman gebaseerd op het leven van Frederik Ruysch