Het is weer die tijd van het jaar: de bladeren worden bruin, en de bladen vallen op de deurmat. De septemberuitgave van ieder modeblad is het dikste en belangrijkste nummer van het jaar, waarin uitgebreid verslag wordt gedaan van de najaarsmode. Fuck prinsjesdag: ik verdiep me liever in de oversized sweaters, sixties-laarzen en culottes van het komende seizoen.
Oppervlakkig? Ongetwijfeld. Maar dat mag ook wel eens op hard//hoofd.
Hoewel oplagen van tijdschriften al jaren teruglopen, en grandes dames als Anna Wintour (Vogue), Carine Roitfeld (Harper’s Bazaar) en Suzy Menkes (International Herald Tribune) de front row tegenwoordig moeten delen met ordinaire modebloggers als Garance Doré en Bryanboy, gaat er voor mij niets boven het openslaan van een verse Vogue. Net als op mijn zestiende, toen één muur van mijn meisjeskamer volledig volgeplakt was met uitgescheurde modefoto’s, zijn de pagina’s van Vogue voor mij pure magie. (Ook letterlijk uiteraard, aangezien zelfs de Zara-knockoffs van deze Stella McCartney-outfit mijn budget momenteel te boven gaan; JA IK BEN ARM.)
Soms is het gewoon nodig om weg te zinken in een wereld vol perspex clutches, capes van ponyskin en metallic loafers, gedragen door amazone-achtige nimfen die zo bovenaards mooi zijn dat ze niet eens jaloezie opwekken (al is het prettig dat de size zero-trend op zijn retour is), en even te vergeten dat je op de bank ligt in een joggingbroek met rode wijn-vlekken. Om geen verdere gedachten te hebben dan: “Oooh mooi.”, “Ik moet ook iets met dermabrasie.”, “Zal ik dan ook maar een parka kopen?”, of “Toch eens kijken of mijn oude plateaulaarzen nog bij mijn ouders liggen.”.
Voor velen is de september-Vogue gewoon een veel te dik tijdschrift vol onbetaalbare spullen, oninteressante teksten over conceptuele schoenen en gephotoshopte vrouwen die jonge meisjes tot eetstoornissen drijven. Maar voor mij is het schoonheid aan de oppervlakte, die soms heel troostend kan zijn.