Ik luister altijd muziek op de fiets en hierbij staat mijn iPod standaard op shuffle. Nu zal een filosoof zeggen: “Ah, dat is typisch voor deze postmoderne tijd, waarin genres en andere grenzen vervagen en met name de jeugd een steeds eclectischere smaak ontwikkelt.” Maar het is gewoon heel prettig om jezelf te laten verrassen door de willekeur van dat apparaat. Soms werkt het niet, zit ik vast in de rare bonustracks van vage bandjes en gaat mijn hand telkens weer naar mijn zak om het nummer over te slaan.
Maar soms is mijn iPod ongelofelijk op dreef en speelt hij een prachtige opeenvolging van perfect passende nummers, met naadloze overgangen, zoals ik vroeger ook altijd secuur te werk ging als ik een mixtape voor een meisje maakte.
Het is op zo’n moment dat ik onwillekeurig begin mee te zingen met liedjes die zich jarenlang in de krochten van mijn muziekcollectie hebben opgehouden. Het begint voorzichtig, maar al snel ben ik ongegeneerd voluit aan het meebrullen met Tom Waits (met aangezette rokersstem) of doe ik in een belachelijke kopstem de achtergrondkoortjes van The Beatles. In het begin stopte ik hier even mee als voorbijgangers me tegemoet kwamen, wat resulteerde in vreemde pauzes in de teksten, maar inmiddels schaam ik me nergens voor. Als ik dronken ben dans ik er ook bij. Dan trommel ik op het stuur van mijn fiets, richt me op van mijn zadel en schud mijn heupen. Ik ben al bijna thuis, maar ik fiets nog even om.