Als het om het volgen van modetrends gaat, probeer ik zoveel mogelijk selectief te zijn; met rücksichtslos aantrekken wat je door de mode-industrie wordt voorgeschoteld kun je behoorlijk de mist ingaan. Zo vond Stella McCartney het onlangs een goed idee om de blokhak te herintroduceren op de Parijse catwalks, maar geloof mij, mensen: sommige dingen zijn beter af in 1998.
Het is sowieso aan te raden om een meer klassieke, tijdloze kledingstijl na te streven – zo voorkom je namelijk dat je twintig jaar later op iedere foto overkomt als een complete idioot met 1) ontploft schapenhaar (jaren tachtig), 2) gebloemde wielrennersbroekjes (jaren negentig) of 3) minirokjes met Uggs (jaren ’00). Toen de alomtegenwoordige hipstermeisjes en -jongens een paar jaar geleden en masse hoeden gingen dragen, meestal de fedora -of panamavariant, vond ik mezelf daar natuurlijk veel te individualistisch voor. Ik bedoel, voor je het weet zit je instagrammend in een biologisch café chai-thee te drinken met een jongen die voornamelijk uit bril en baard bestaat.
Maar toen was ik op vakantie in Zuid-Frankrijk, en kocht ik ergens op straat zo’n Rik Felderhof-hoed: alleen tegen de zon uiteraard. Maar wat bleek: ik heb een hoedenhoofd. En niet zo’n beetje ook. Ik had eigenlijk in de Belle Epoque moeten leven, toen vrouwen hele bouwwerken met vogels en fruit op hun hoofd meetorsten. Een hoed is ook nog eens heel erg handig bij regen of sneeuw, of wanneer je geen zin hebt om je haar te wassen.
Frank Sinatra en Don Draper wisten het al: een hoed hoort erbij. En is in die zin ook tijdloos, zeg ik maar tegen mezelf, met mijn hipster-chapeau. Alles beter dan een wielrennersbroek.