In Nederland hebben we nooit van arrogantie gehouden. Je moet hier voor je kop oppassen als je toevallig in een maaiveld rondkruipt en je moet ook zeker niet gek doen, want normaal is al gek genoeg. Het komt waarschijnlijk door onze protestantse inborst, die revolutionaire implicaties heeft, maar in feite een conservatieve vorm van het katholicisme is. De geringe omvang van ons land helpt ook niet mee: iedereen zit elkaar de hele dag jaloers en afkeurend te bekijken.
Maar met de anti-elitaire woede van GeenStijl en de PVV zijn woorden als ‘pretentieus’, ‘arrogant’, ‘verheven’, ‘gymnasiumkindjes’ en natuurlijk ‘elite’ tot zeer grove belediging geworden (waarbij de boodschappers zich net zo arrogant opstellen als de elite die ze aanvallen, maar dit terzijde). Krampachtig probeert de gevestigde orde zich te schikken naar dit nieuwe, populaire geluid. De belangrijkste vraag op redacties van kranten en TV-programma’s lijkt te zijn: “Wacht even. Is dit niet te pretentieus?” Het protest tegen de kunstbezuinigingen zal ook klein blijven: niemand wil met dat elitaire zooitje geassocieerd worden.
Arrogantie is een kunst. Er is niets mis met het streven om beter te zijn dan anderen, en als je dat bereikt mag je daar ook trots op zijn. Het gevaar is echter dat je al te zeer gaat neerkijken op de rest, dat je helemaal geen kritiek meer duldt en ijdel wordt, of dat je te vroeg denkt dat je het hebt bereikt. Amerikaanse intellectuelen en kunstenaars zijn heel goed in arrogantie, die ze met humor, zelfspot en een vleugje glamour tentoonspreiden (zoals ik hier eerder schreef). Ze komen er mee weg, omdat a.) het terecht is (ze hebben bewonderenswaardige kennis of vaardigheden) en b.) ze met zelfspot het publiek niet kut over zichzelf laten voelen.
In Nederland is er nog één held van de arrogantie over: Arnon Grunberg. In zijn dagelijkse Voetnoot op de voorkant van de Volkskrant (hier online te lezen voor Volkskranthaters) laat hij zich op een verheven manier uit over de actualiteit, in Vrij Nederland geeft hij mensen met een licht denigrerende toon levensadvies en in debatten is hij niet van zijn stuk te brengen door zijn retorische superioriteit. Maar het is niet nergens op gebaseerd: Grunbergs kennis is indrukwekkend. Hij lijkt bijna elke wereldwijde publicatie te lezen, spreekt verschillende talen en bereidt zich altijd minutieus voor. Tijdens een recent debat met Evelien Tonkens verraste hij iedereen in de zaal doordat hij Tonkens’ boek zeer gedetailleerd had gelezen en er regelmatig uit citeerde. Zodra het saai dreigde te worden, maakt hij een goede grap.
Grunberg komt er dus mee weg. Hij toont zich zelfs pleitbezorger van de Nieuwe Arrogantie: in de Voetnoten valt hij regelmatig uit tegen de nieuw ontstane stroming van het ‘provincialisme’ die zich tegen het oude ‘verheffingsideaal’ keert. Volgens Grunberg heeft de huidige afkeer van pretenties tot gevolg dat we ons beperken tot de middelmaat.
Uit het onlangs uitgebrachte Brieven aan Esther blijkt dat de schrijver dit talent al op jonge leeftijd bezat. De 21-jarige Grunberg, nog ongepubliceerd en zoekende, onderhield een lange briefwisseling met een 18-jarige studente met schrijfambities. Hij vindt dat ze potentie heeft, maar wordt al snel onaardiger in zijn brieven, omdat Esther zich niet genoeg ‘ontwikkelt’ en blijk geeft van een onterechte arrogantie:
Het is niet simpel genoeg. Je doet moeilijk. Wat je zegt is ongeloofwaardig, is bedacht. Omdat je waarschijnlijk niet alleen mij zit voor te liegen, maar je zelf ook nog gelooft in die leugens van je.
Dit soort brieven worden overigens wel afgesloten met bemoedigende woorden van waardering. In het voorwoord van het vermakelijke boekje toont Grunberg zich van zijn bescheiden kant als hij zegt dat hij de ‘literaire waarde’ van de brieven betwijfelt. Misschien heeft hij daar gelijk in, maar de inhoud van de brieven zegt veel over de basisprincipes van deze schrijver. Het zou door alle intellectuelen in Nederland gelezen moeten worden: arrogantie is geen schande, maar je moet het wel verdienen.