De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Theodor Holman probeerde ironische vraagtekens te zetten bij het zwarte uiterlijk van Mickey Mouse. Laat Mickey nou net een schoolvoorbeeld zijn van tradities die zich aan hun tijd aanpassen, stelt Mathijs Hoogenboom.
Of de Donald Duck niet te wit was, vroeg Theodor Holman zich vorige maand nog hardop af. De enige niet-witte personages waren volgens hem ‘die stomme Mickey’ en de Boze Wolf. Holman bedoelde het ironisch; hij wilde het voortdurende naarstige zoeken naar racisme op de hak nemen. En toegegeven: ik heb om hem gegniffeld, alleen niet om de reden die hij vermoedelijk voor ogen had. Holman legt de vinger onbedoeld namelijk precies op een zere plek.
Geen zorgen, ik ben niet van plan een pleidooi te houden voor een regenboog-Donald (glad ijs), maar het zou zeker geen kwaad kunnen om ‘die stomme Mickey’ eens aan het woord te laten in het Zwarte Pieten-debat. We zouden verrassend veel van hem kunnen leren. In dezelfde maand dat Holman zijn ironische vraagtekens probeerde te zetten bij de Duckstedelijke diversiteit, vierde Mickey namelijk alweer zijn negentigste verjaardag, ondanks een verleden dat op zijn zachtst gezegd ‘raciaal beladen’ genoemd kan worden.
Tegenwoordig is Mickey een verantwoordelijke huisman die voor zijn neefjes zorgt, zijn hond uitlaat en tussendoor tijd vindt voor detectiveklussen.
In de jonge dagen van de animatiefilm zochten tekenaars en schrijvers hun materiaal bij wat ze al kenden, en een van hun belangrijkste inspiratiebronnen was de traditie van de minstrel shows, waarover de Amerikaanse filmwetenschapper en auteur Nicholas Sammond het vuistdikke boek Birth of an Industry: Blackface Minstrelsy and the Rise of American Animation schreef. Voor de figuur van Mickey Mouse gold niets anders: hij was van origine een blackfacepersonage bij uitstek – zowel in uiterlijk als gedrag. Wie daar een voorbeeld van wil zien, kijke de korte film Trader Mickey (1932), waarin Mickey spelend op een banjo een Afrikaanse rivier op vaart en een stam hongerige kannibalen tegenkomt. Hij weet zichzelf en zijn hond Pluto uiteindelijk te redden door een wilde jamsessie in te zetten. De film is een aaneenschakeling van karikaturen die kenmerkend waren voor de minstreltraditie: jolige dans, geweld en buitensporige racistische stereotypen.
Mickey als blackface in ‘Mickey’s Mellerdrammer’ (1933)
Wie eenmaal van het racistische verleden van Mickey Mouse (en zijn collega’s) weet, ziet er vandaag de dag de uiterlijke trekken nog van: het overdreven belijnde zwart-witte gezicht, de handschoenen (ja, handschoenen), de oorbrede grijns... Echter, het karakteristieke minstrelgedrag (geweld, dans, dommigheid) is, met het veranderen van de publieke opinie ten opzichte van blackfacing, uit zijn personage gesleten. Tegenwoordig is Mickey Mouse een verantwoordelijke huisman die voor zijn neefjes zorgt, zijn hond uitlaat en tussendoor tijd vindt voor enigszins twijfelachtige detectiveklussen.
Een huisman die vorige maand dus 90 werd, die geliefd is bij volwassenen en bij kinderen, en die zijn racistische jeugd achter zich heeft gelaten. Als Mickey Mouse ergens voor symbool staat, dan wel voor de levensvatbaarheid van traditionele personages die – hoe geliefd ze bij sommigen ook zijn – bereid zijn zichzelf te heroverwegen en opnieuw uit te vinden wanneer nieuwe generaties dat van ze verwachten.