Rutger heeft een bijbaantje als vertaler van financiële rapporten. Hierdoor realiseert hij zich dat de immorele wetten van de economie alles overheersen, zoals ook zijn middelbare schoolleraar Arnold Heertje hem ooit duidelijk maakte. Vervolgens legt Rutger aan de hand van de maatschappijtheorie van de Duitse filosoof Habermas uit wat hier nu precies mis mee is en wat een oplossing zou kunnen zijn.
Sinds kort werk ik in de financiële sector. Ik behoor tot de meute die ’s ochtends schouder aan schouder de Sp!ts lezend in de metro naar Gaasperplas staat. Ik spoed mij net als alle andere sukkels door de troosteloze omgeving van de Amsterdam ArenA naar mijn kantoorgebouw. Eenmaal op de elfde verdieping vertaal ik beoordelingen van aandelenfondsen uit het Engels naar ons Nederlandsch. Goed, het is slechts voor twee dagen per week, maar nu al maakt dit ritme me extreem droevig. Na een week herkende ik de Aziatische jongen die onderaan de roltrap de Metro uitdeelt en bij de AH To Go rekende telkens dezelfde intens chagrijnige vrouw mijn Dubbelfrisss af.
Maar buiten de sleur die de eerste stappen in een kantoorbestaan mij opleverde, leerde ik een heel specifieke wereld kennen: de wereld van de economie. Nu snap ik niets van die wereld. Ik weet niet wat aandelen of obligaties zijn, begrijp niets van hypotheken of pensioenfondsen. En ik ben lang niet de enige. Tijdens de kredietcrisis in 2008 kwam dat extra pijnlijk aan het licht, toen plotseling iedereen een totaal ongefundeerde mening over de economie had.
Op de middelbare school had ik in de derde klas les van de beroemde econoom Arnold Heertje. De eerste dag was legendarisch. De klas was uitzonderlijk stil: alle gymnasiumkindjes hadden de avond van tevoren van hun ouders gehoord wie Heertje was en hoe bijzonder het was dat hij juist onze klas zou gaan onderwijzen. Heertje zelf stond op van achter zijn bureau; iedereen keek ademloos toe. Met karakteristiek overslaande stem zei hij: “Wie van jullie… weet wat de economie is?” De kinderen bleven hem gespannen aankijken, niemand wilde toegeven dat hij het antwoord niet wist, maar als we zouden zwijgen zou hij het misschien vertellen.
Heertje liep op een jongen op de eerste rij af, het was Laurens, een klein ventje met een baseballcap en een enorm grote bek. Hij kromp ineen. Heertje pakte het petje van zijn hoofd, speelde er even mee en zei toen: “Wat een leuk petje.” Iedereen lachte opgelucht. Vervolgens keek hij weer naar Laurens en vroeg: “Hebben je ouders thuis ook een petje op? En je broertjes en zusjes?” Nu lachte Laurens zelf ook. Met een zwaai van zijn arm maakte Heertje een einde aan de hilariteit. Hij hield het ding omhoog en riep: “Dit petje, DIT IS ECONOMIE!” Hij gooide het petje terug op Laurens’ tafel en begon andere voorwerpen te pakken: “Deze pen is economie! Deze jas is economie! Deze papieren zijn economie! Mijn das is economie! Dit is ALLEMAAL economie!” De klas sidderde.
Heertje was uiteindelijk toch een hoogleraar die ons met ‘meneer’ en ‘mevrouw’ aansprak en niet met pubers kon omgaan. Het is het enige wat ik van zijn lessen begrepen heb: alles wat wij gebruiken is economie. Tijdens mijn vertaalwerk realiseer ik me steeds meer dat er een hele sector is die het dagelijks leven van mensen beschouwt als een middel om winst te maken. De aandeelfondsen waar ik over lees zijn gericht op consumentengoederen, energieverbruik, telecommunicatie: het menselijk gedrag wordt gezien als een wetmatigheid waaraan door slimme beleggingen geld verdiend kan worden. Het feit dat ik in een café een bepaald biermerk bestel, of welk telefoonabonnement ik afsluit, of dat ik een meisje mee uit eten neem: dit is allemaal economie.
De financiële sector is echter afgezonderd van de samenleving en zodoende realiseren mensen zich dit niet of nauwelijks. Het paradoxale is bovendien dat deze allesomvattende sector blind is voor onze waarden en de betrokkenen niet of nauwelijks verantwoordelijkheid tegenover de samenleving lijken te voelen. Uit de rapporten die ik op mijn bijbaan lees spreekt een stuitend gebrek aan moraal, gevoel voor individualiteit, schoonheid en maatschappelijke betrokkenheid. Sterker nog, deze eigenschappen worden als hinderlijk ervaren. De economische wetten zijn slechts op winst gericht. Ik heb één rapport vertaald over een fonds dat bepaalde principes kende. Ze belegden niet in bedrijven die juridische problemen hadden gehad en sowieso niet in onethische industrieën als pornografie en de wapenhandel. Dit fonds kreeg een negatieve beoordeling, omdat ‘het beleggingsuniversum’ te beperkt was.
Het gevaar dat een overheersing door een dergelijke apathische en immorele sector met zich meebrengt werd in 1981 helder geformuleerd door de filosoof Jürgen Habermas toen hij zijn wereldberoemde en nog altijd actuele tweedelige werk “Theorie des kommunikatieven Handelns” schreef. Habermas constateert hierin dat er twee soorten van communicatie (handelen) zijn: communicatief en strategisch. In het geval van communicatief handelen vindt er een uitwisseling tussen twee mensen plaats waarbij de waarde van de ander van belang is en dwang nooit een rol kan spelen omdat er overeenstemming op basis van rationele argumenten plaatsvindt. Een strategische handeling is ook rationeel, maar hierbij is de waarde van de ander totaal onbelangrijk: het enige wat telt is het resultaat. Een bakker die een brood bakt en dat voor een redelijke prijs verkoopt, handelt communicatief. Een bank die een particulier een lening aanpraat om winst te kunnen maken op de afbetaling, handelt strategisch.
Aan de hand hiervan deelt Habermas de maatschappij op in twee delen: de leefwereld en het systeem. De leefwereld is het terrein van de cultuur, de persoonlijkheid en de sociale netwerken, kortom van ons dagelijks leven. Hier vindt het communicatieve handelen plaats, dat is gericht op het bereiken van overeenstemming over wat op dat moment speelt (waarheid), wat goed is (juistheid) en wat echt is (waarachtigheid). Het systeem staat op de achtergrond en is het terrein van de bureaucratische apparaten van de staat, de bureacratie en de economie. Hier heerst het strategische handelen.
In zekere zin maakt het systeem ons dagelijks leven mogelijk: de strategische wetten van de staat, de economie en de wetenschap bieden ons veiligheid, luxe en vooruitgang. Maar volgens Habermas is er in de moderne, twintigste-eeuwse maatschappij een probleem ontstaan wat hij ‘de kolonisering van de leefwereld’ noemt. Met andere woorden: het systeem is de leefwereld aan het binnendringen en zo begint ook hier het strategisch handelen te overheersen. Het gevolg is de individualistische mens, met een gebrek aan empathie en een economische instelling ten opzichte van alles, tot omgang met de familie en het vinden van een levenspartner aan toe. De vraag ‘wat valt er te winnen?’ is de vraag ‘wat kunnen we bereiken?’ aan het verdringen.
Ook ik merk dat ik steeds strategischer in het leven sta. Bij het uitgaan denk ik steeds vaker: “Wat valt er te halen vanavond?” Vervolgens bekijk ik mijn gezelschap: heb ik deze vrienden lang niet gezien, gaan ze me nog verrassen? Gaan we naar een club die ik nog niet ken? Zijn daar leuke meisjes? Kortom: gaat deze avond mij verrijken of kan ik net zo goed naar huis gaan om daar The Sopranos te kijken? Sociaal netwerken en de overdreven nadruk op carrières en CV’s zijn ultieme voorbeelden van strategisch handelen. Andere mensen zijn in dit geval slechts hulpmiddelen bij jouw streven om je geluk te maximaliseren.
Volgens Habermas moet het systeem teruggedrongen worden en weer dienstbaar aan de maatschappij zijn. Hierin schuilt een taak voor de kunst, wetenschap en filosofie: zij moeten volgens hem het communicatief handelen stimuleren. Habermas verwijt deze sectoren dat ook zij aan de wetten van de markt onderworpen zijn. Ook de journalistiek, een belangrijke maatschappelijke factor, heeft sinds de beursgang van kranten in de jaren ’90 een steeds strategischere mentaliteit aangenomen. Dit zijn echter bij uitstek onderdelen van de leefwereld die in voortdurende communicatieve dialoog met de samenleving zouden moeten staan. De kunst, wetenschap, filosofie en journalistiek zijn er om mensen nieuwe inzichten te geven en zelf ook van de maatschappij te leren. Zo vindt er vooruitgang in de communicatieve rationaliteit plaats en kan de leefwereld zich tegen de infiltratie van het systeem verzetten. Habermas constateert echter dat deze facetten steeds verder geïsoleerd van de samenleving raken. Dit vraagt om zelfreflectie binnen deze sectoren. Dankzij het systeem (de economie, politiek en bureaucratie) zijn de basisvoorwaarden van de leefwereld gewaarborgd. Maar om de waarden van de leefwereld te sterken en vooruit te helpen dienen andere onderdelen hun verantwoordelijkheid te nemen.
Volgens Habermas is het onrealistisch om te verwachten dat de economische sector ooit gevoelig zal zijn voor individuen, moraliteit of schoonheid. Het is het systeem eigen om blind voor deze eigenschappen te zijn. Dat zie ik ook bij mijn vertaalwerk: alle rapporten spreken over het ‘slechte jaar’ 2008, maar in 2009 haalde iedereen opgelucht adem en ging op dezelfde voet verder. Er zijn geen lessen geleerd. We kunnen blijkbaar niet verwachten dat het systeem mededogen gaat voelen voor de leefwereld. Maar we kunnen als samenleving wel eisen dat de verhouding weer in ons voordeel komt te liggen. De kunst, de wetenschap, de filosofie en de journalistiek hebben hier een belangrijke taak in. Het wordt tijd dat wij de economie weer gaan gebruiken, in plaats van andersom.