De eerste drie dagen van mijn nieuwe bestaan als pensionado dacht ik ’s morgens bij het ontwaken: 'O jee, ik ben niet meer nodig.' De vierde dag was dat al: 'Ha! Ik ben niet meer nodig!' Het stoorde me ook helemaal niet dat ik aan het eind van de dag, als man en ik met een glaasje de dag doornamen, weinig te melden had. Na zijn verslag van tal van interessante bezigheden en ontmoetingen zei ik tevreden: 'Vandaag hebben we weer een schoon bed.' Maar toen las ik in ons huis-aan-huisblad een oproep van de biljartvereniging. Ze konden wel wat leden gebruiken en boden kennismakingslessen aan. Mijn hart maakte een sprongetje.
In mijn krantentijd werd er geregeld gebiljart. Ik werd daarbij door mijn mannelijke collega’s — allemaal behoorlijke biljarters — liefdevol gedoogd, uitsluitend voor de gezelligheid. In die tijd heb ik wel eens biljartles overwogen. Niemand zou ik iets vertellen, tot ik op een dag de mannen gek maakte met tritsen caramboles. Het kwam er niet van. Maar nu dus wel.
In het clubhuis van de biljartvereniging kreeg ik les van een meneer die op hoog niveau gebiljart had. Hij vond het wel leuk, zo’n mevrouw met ambitie. Stap één, een o’tje maken met je wijsvinger en je duim zodat de keu stabiel ligt, lukte niet. Artrotische handen, lichtte ik toe, dus ik doe het wel zo: ik kromde mijn wijsvinger en plantte de top op mijn middelvinger, zo kon ik de hand toch op de tafel stabiliseren.
Na drie lessen zei hij: 'Ik had er een hard hoofd in, maar we gaan door'. Nog beter deed ik mijn best om een perfecte trekstoot te plaatsen. Ik leerde over balans en hoeken, de volgorde en de looplijnen. De tien lessen waren voorbij voordat ik er erg in had. Ik werd gemaand flink te oefenen.
Het is er deze hele winter maar één keer van gekomen. Dat was met vriend E., in een van de laatste bruine buurtcafés aan de Amstelveenseweg. Ons spel daar werd met belangstelling gevolgd door de vaste clientèle aan de bar. E. is een geoefend biljarter, ik bakte er niets van. Na afloop zei een van de mannen tegen E., net toen ik even naar de wc was: ‘Zeg tegen haar dat ze d’r hand dichter bij het topeinde moet houden.’
‘Waarom zeg je dat niet tegen haarzelf?’ had E. nog gevraagd. Precies op dat moment begon achter in de zaak in het rookhok tante Beppie te tieren: ‘Godverdomme, wat is alles duur geworden’. Niemand wist waar dàt nu weer over ging, maar E. begreep wel dat ze hier een beetje huiverig waren voor ontstemde vrouwen. Misschien helemaal voor vrouwen met een keu in de hand.
Het verder oefenen is, zoals ze dat zeggen, ‘in de benen gezakt’. Misschien wel omdat het oorspronkelijke voornemen — indruk maken op mijn biljartvrienden van de krant — onuitvoerbaar is geworden. Ik ben ingehaald door pensioenen en door de dood.

Loes de Fauwe is journalist en oud-verslaggever van Het Parool. Ze publiceerde twee boeken, Kasba Holland (met Arthur van Amerongen) en Een moeilijke jeugd. Sinds Loes afscheid nam van de krant verheugt ze zich in haar bestaan als gepensioneerde. Zonder plichten, zonder wekker, maar nog steeds met een nieuwsgierige blik op de wereld.

Lisa-Marie van Barneveld is editorial illustrator. Ze houdt van korte deadlines en moeilijke onderwerpen. Haar geheime superkracht is meer verf op haar handen/kleren/tafel/kat krijgen dan op het papier.