Mijn vriendje noemt me sinds een tijdje babe. De eerste keer moest ik daar hard om lachen. Als je ons zou kennen, zou je hetzelfde doen. Wij noemen elkaar blobbie, dikkie of dropje, dat soort dingen. Koosnaampjes die druipen van genegenheid, en zo een lief plasje vormen. Babe is hierin een vreemde eend met vuurrode veren, van het pluimage schatje en lekkerding.
Toen mijn vriendje het later nog een keer probeerde, voelde ik mezelf stompzinnig giechelen. Ik giechel niet zo vaak, ik ben niet echt een giechelaar. Het rijmt niet met wat ik van mezelf moet zijn: iemand die zich niet zo snel in verlegenheid laat brengen.
Maar als hij me babe noemt, voel ik me een meisje dat hij mee op roadtrip wil nemen, achterop z’n Harley Davidson, dwars door de woestijn van Nevada, met tussenstops bij tankstations waar we ijskoude cola drinken en vrijen in smoezelige toiletten. Een babe is zongebruind en slaapt onder de sterren, met zijn motorjack als deken.
Een babe is ook een meisje met wie je in grachten springt, en met wie je om zeven uur ’s ochtends door de stad zwerft om een fles goedkope champagne te vinden. Ze bulderlacht en giechelt. Ze laat zich overal mee naar toe slepen.
Al mijn fantasie-babes hebben twee dingen gemeen: ze dragen de jas van hun vriendje zonder zich daar schuldig over te voelen en ze vertrouwen blind op zijn oeroude instinct. Beiden horen thuis in corny jaren-tachtig-films, niet in mijn leven. Mijn vriendje heeft geen motorrijbewijs en heeft het snel koud, ik ben geen blonde stoot. Toch voelt het goed als hij me babe noemt, en ik heb besloten dat ik me daar niet dom bij voel.
Vroeger heb ik veel dingen niet gedaan, omdat ik vond dat ze niet bij me pasten. Ik was een indie-meisje, een dromer, met een zwaluwkettinkje en een pony. Ik vloog niet uit de bocht. Tongen en zuipen was voor de hockeymeisjes. Lachen om domme grappen voor de boerenjongens. Dat vind ik achteraf best wel zonde. Ik wilde niks liever dan uit de bocht vliegen, maar het lukte me niet.
Op internet verlekkerde ik me aan grootse en meeslepende verhalen, mijn vrienden deden dat ook. We verlangden naar een romantisch leven en negeerden onze lichamen, die kriebelden en stonken. We hielden ons poederroze zelfbeeld in stand, omdat we anders naar buiten moesten. Naar kroegen, naar weilanden, naar Albufeira of Blanes. We zouden er zielig bij hangen, vloeken bij de rest, dat wisten we zeker. Ik weet niet waarop we dat baseerden.
De laatste tijd probeer ik mezelf steeds minder te laten rijmen. Dat voelt goed. Het ene moment lees ik een goed boek, het andere moment kijk ik RTL Woonmagazine. Het ene moment bel ik met mijn moeder, het andere heb ik dronken seks met mijn vriendje.
Soms ben ik een babe, soms een dropje. Dat is oké.