De brief en het dagboek, voorbodes van de roman, hebben het loodje gelegd, als kanaries in een mijn,” zei schrijver Tommy Wieringa laatst in de krant. Hij ziet in het langzaam maar zekere uitsterven van de brief en het dagboek onheilspellende voortekenen van het lot dat de roman te wachten staat.
We schrijven inderdaad almaar minder brieven. Zo kwam ik na een kleine duik in mijn persoonlijke archief van belangrijke en minder belangrijke memorabilia (ik hou alles bij, je weet maar nooit wat er later nog van pas komt voor die biografie) tot de vaststelling dat mijn briefwisseling uit de jaren ’00 zowat het twintigdubbele is van de brieven die ik dit decennium al ontving. Er zal de komende zes jaar nog flink geschreven mogen worden als ik die klaarstaande dozen in mijn archiefkast gevuld wil krijgen.
Waarom zijn steeds minder mensen geneigd om via post te communiceren?
Hoe zit dat dan met de dingen die alleen de brief, het papier, de envelop, de postzegel kunnen zeggen? Ik vraag het me serieus af. Neem nu deze melodramatische zinsnede uit een brief die ik nog niet zo gek lang geleden ontving: “In een parallelle, artificiële wereld hou ik je hand opnieuw vast en voel ik weer die elektriciteit wanneer jij m’n rug streelt.” Ik geloof niet dat de jongeman in kwestie dit ook recht in mijn gezicht had gezegd, en in een e-mail of sms was het al helemaal belachelijk overgekomen. Maar op papier werkte het wel; de oprechtheid van de handgeschreven woorden maakte de briefschrijver tot een nobeler mens.
Dit voorbeeld illustreert mooi de veranderde aard van mijn correspondentie doorheen de jaren. Dat ik in de jaren ’00 zo ontzettend veel meer brieven ontving – eerlijk is eerlijk – komt niet doordat ik als jonge tiener twintig keer meer minnaars had, maar wel doordat ik beschikte over een hele resem penvrienden. De penvriend; volgens de Van Dale ‘iemand met wie je gedurende langere tijd vriendschappelijk correspondeert’. Daar knelt het schoentje: ‘vriendschappelijk’. Aan mijn laatste penvrienden was ik meestal op één of andere manier romantisch gerelateerd en een keer de romantiek over was, stokte ook de briefwisseling. Af en toe ontvang ik ook nog wel mooie brieven van vriendinnen, meestal zo rond mijn verjaardag; maar deze vallen omwille van hun sporadische karakter helaas niet onder de categorie penvriendschap.
Om tot slot nog even terug te keren naar Tommy Wieringa en zijn kanaries in de mijn; pogingen om een dagboek bij te houden waren nooit een succes. Als ik dan toch eens de moeite nam om mijn innerlijke gevoelsleven neer te pennen voor niemand in het bijzonder deed ik dit op momenten dat ik me niet zo lekker voelde; met als gevolg dagboeken vol duistere pseudofilosofische bijdragen. In een brief daarentegen verval ik minder vaak in zwaarmoedigheid (ik vergezel mijn brieven graag van chocoladerepen, kattenstickers of glitter die overal tussen kruipt) en doe ik aanmerkelijk meer moeite om mijn literair niveau op peil te houden.
Een penvriend(in) om op regelmatige basis vriendschappelijk mee van gedachten te wisselen over het leven: iedereen zou er minstens één moeten hebben. Want dat is misschien wel het beste aan de penvriend(in): je hoeft je niet te beperken tot één exemplaar. Het is toegestaan de epistolaire vriendschap te consumeren met wie je maar wilt. Daarenboven moet je al erg je best doen, wil je gedumpt worden door je penvriend.
Kandidaten mogen zich altijd melden.
Advies voor penvrienden: met eenhoorns, robots of bonte postkaartjes scoor je altijd.