Ik ben een passagier. Zoals Onno in De ontdekking van de hemel stelt: in het leven heb je twee categorieën mensen – chauffeurs en passagiers. De rol van passagier past me, maar is toch vooral het gevolg van het simpele feit dat ik zelf (nog steeds) geen rijbewijs heb. Het moet wel gezegd dat ik daar nu eindelijk werk van maak. Zo onderbreek ik op dit moment van schrijven mijn studies over voorrang van rechts en verhoogde middenbermen voor enkele contemplaties over de bevoorrechtte positie van de passagierszetel.
Dit metatekstuele uitstapje geheel terzijde; passagier zijn heeft onmiskenbaar zijn voordelen. Zo hoef je je geen zorgen te maken over voorbijvlammend verkeer, waardoor je volledig kunt opgaan in het gesprek én tegelijk je gesprekspartner ongegeneerd kunt bestuderen. Want voor jullie beider veiligheid is deze verplicht zijn blik strak vooruit gericht te houden.
Tussen een capabele chauffeur en een geschikte passagier ontspint zich haast onvermijdelijk de conversatie der conversaties: de autoconversatie. In een auto voer je namelijk gesprekken die je in de doorsnee woonkamer of hippe bar niet zomaar zou voeren. Je bent op elkaar aangewezen, maar tegelijk draagt de comfortabele passagierszetel de geruststellende belofte in zich dat alle ontboezemingen tussen deze vier autodeuren zullen blijven.
Echt goede autoconversaties worden dus gekenmerkt door vertrouwen, maar ook door verrassingen en hoop. Verrassingen, wanneer zowel jij als de chauffeur onvoorziene onthullingen over jullie zelf doen. En de hoop dat de eindbestemming van de rit nog lang niet in zicht is, want de passagier is het geoorloofd in een waan van geografische onwetendheid te verkeren.
Ter illustratie volgen hier drie vermeldenswaardige ritten in de passagierszetel.
Eén. Na een lange dag op een winderig kerkhof in de Westhoek rijden we de ondergaande zon tegemoet. We kennen elkaar een week of twee. “Kijk eens, wat een schone hemel. Dat doet me toch altijd nadenken. Over het leven enzo.” Voor ik er erg in heb, overleggen we hoever de deur naar een nieuwe relatie open kan staan, zo net na een serieuze breuk. Op een kier, besluit hij. Nog geen twee weken later beginnen we een verhouding.
Twee. Hoewel de rit met haar rijstijl (waar in feite niks aan op te merken is, behalve dat ze haar aandacht moeilijk kan verdelen tussen mijn praatjes en het wegdek) verworden is tot een klein avontuur, ontdekken we al snel opmerkelijke parallellen in onze levenslopen. Het gesprek duikt de diepte in met de dood van dierbaren en existentiële crisissen. “Oh nee, nu ga jij hier sowieso een stuk over schrijven,” zucht ze, nadat ze net alles dicht heeft moeten gooien om een frontale botsing met de tientonner voor ons te voorkomen.
Drie. Het is half vier ‘s nachts. Onheilspellende Scandinavische pop van de beste soort begeleidt ons door de duisternis. Ik heb geen idee waar we zijn. Hij rijdt, ik passagier vol vertrouwen. Memory comes when memory’s old, orakelt Fever Ray met haar behekste stem. Zwijgend legt hij zijn hand op mijn knie. Morning, keep the streets empty for me. De straten liggen erbij alsof de wereld lang geleden besloot zonder hen te kunnen. Enkel de mist houdt ons gezelschap in dit niemandsland. Ik wil het moment bevriezen. Of voor altijd zo doorrijden.