Oek de Jong is een man waar ik graag toevallig naast zou willen wonen. In eerste instantie zou ik niets merken. Gewoon een buurman, in zijn vriendelijkheid niet opdringerig, spaarzaam met advies, maar ook de kwaadste niet als iemand tijdens een feestje op zijn balkon pist. Enigszins onzichtbaar, tot we elkaar een keer spreken in het trappenhuis. Dan zal hij heel terloops iets opmerken. Een simpele observatie, maar een die zo verhelderend werkt, dat ik niet snap hoe ik de wereld zonder deze kleine wijsheid begrepen heb.
Dat gevoel had ik toen Een brief aan de jonge Atlas las en af en toe kon ik me moeilijk inhouden. De essaybundel las ik in de trein. Tegenover me zat een puber, een boos meisje met headphones. Ik stond op het punt haar aan te tikken, maar herinnerde me net op tijd hoe irritant ik het vond wanneer mijn moeder vroeger hardop uit de krant voorlas. Trouwens, The Catcher in the Rye vond ik ook niets toen ik 15 was. Bovendien zaten we in een stiltecoupé.
Het verhalende essay werd in journalistieke en literaire kringen, in de jaren tachtig veel minder geaccepteerd dan nu. Dat Oek de Jong, in zijn prozaïsche stijl, persoonlijke herinneringen en observaties gebruikte om zijn betoog te onderbouwen, is waarschijnlijk een van redenen dat deze essays nooit eerder gebundeld zijn. Toch is dat juist wat dit autobiografisch-essayerend proza, zoals hij het zelf noemt, zo goed maakt. Grote thema's als religie, literatuur en liefde worden beschreven vanuit een persoonlijk perspectief. Hierdoor is er geen ruimte voor de arrogantie van een alwetende schrijver. Oek de Jong observeert en blijft oprecht. Je krijgt het gevoel dat hij schrijft om te begrijpen wat hij ziet. Door je te laten meelezen, lijkt hij je haast om jouw mening te vragen.
Oek de Jong is niet mijn buurman. Maar als ik deze bundel lees, krijg ik het gevoel dat ik hem ken. Ik kom hem tegen op de trap, sjouwend met een zware koffer, vraag waar de reis naar toe gaat. Hij vertelt dat zijn tweede roman eindelijk af is, dat hij nu naar een eiland gaat om te wandelen. In zijn eentje, want reizen doe je het beste alleen, zegt hij. Zonder sigaretten, zonder koffie, zonder te lezen of te schrijven. Hij zegt dat je soms in een roes moet komen, om jezelf van een afstandje te bekijken.
Zoals een duiker vanuit de diepte omhoogkijkt en aan de oppervlakte het gekrioel van zwemmers ziet, zo zag ik ergens boven in die grote ruimte waarin ik me bevond mijn alledaagse problemen. Ze waren er, ze gingen me aan, maar ik viel er niet mee samen.