Eén van de sleutelwoorden in de studie van populaire muziek is ongetwijfeld authenticiteit. Van Madonna tot Tom Waits en van Robbie Williams tot The Strokes is de noodzaak om linksom of rechtsom de authenticiteit van de artiest en zijn werk te bevestigen cruciaal in de relatie tussen popmuzikanten en hun publiek. Ik heb in dat kader de laatste tijd het één en ander geschreven over het fenomeen ‘lo-fi’: een genre dat sinds de jaren ‘80 een positie heeft verworven in undergroundkringen. Eigenlijk is het niet echt een genre, eerder een esthetisch fenomeen: een type geluid of liever gezegd een manier van opname. Lo-fi artiesten gebruiken met opzet eenvoudige, vaak minderwaardige opnametechnieken, waardoor hun muziek slecht, rommelig en amateuristisch klinkt.
In eerste instantie kwamen lo-fi opnames voornamelijk voort uit gebrek aan geld en mogelijkheden om professioneel, ‘hi-fi,’ op te nemen; het fenomeen is echter pas echt interessant op het moment dat geld geen, of een veel kleinere, rol gaat spelen, zoals bij artiesten die hun muziek lo-fi blijven opnemen en uitbrengen, zelfs nadat ze de (financiële) mogelijkheid krijgen betere opnames te maken. Tegenwoordig zijn (digitale) opnametechnologieën steeds minder duur en is het mogelijk om met een relatief kleine investering tamelijk professioneel klinkende opnames te maken. Dat betekent dat lo-fi bijna altijd een bewuste keuze is en onderdeel van het artistieke product – onderdeel van de muziek. De luisteraar moet niet door het gekraak of de slechte opname ‘heen luisteren,’ om het ‘eigenlijke’ liedje te horen, maar de ‘slechte’ opname is integraal onderdeel van de muziek. Het is er niet voor niets. Luister bijvoorbeeld eens naar de eerste platen van Devendra Banhart of CocoRosie, naar de inmiddels ter ziele gegane Canadese band The Unicorns of naar ‘The Headphone Masterpiece’ van Cody Chesnutt en je hoort dat de krakkemikkige opname bijdraagt aan de ziel van de muziek.
Dergelijke keuzes in productie zijn niet triviaal. De gemiddelde muziekliefhebber heeft er ongetwijfeld een stevige mening over als er productioneel iets schort aan een nummer of album (‘te gladjes,’ ‘te zacht,’ ‘te weinig drum’ etc.), maar van de complexiteit en het doorslaggevende belang van muziekproductie voor het muzikale eindresultaat zijn relatief weinig mensen zich bewust. De keuze om lo-fi op te nemen zegt iets fundamenteels over de muzikanten, het genre, de luisteraars, de beleving en impact van de muziek en het is overduidelijke een strategie om (de suggestie van) authenticiteit te creëren en te benadrukken.
Over de mogelijke betekenis van lo-fi valt dan ook veel te zeggen. Het richt zich tegen de heersende mores van de gladgestreken producties in de top veertig en is, net als veel andere muziek waar 'noise' (ruis) een prominente factor is, gestoeld op een ideologie van imperfectie en technologisch falen. De muziek is ‘echt,’ want niet opgenomen met foefjes en uitgebreid bewerkt en aangepast. Door (op het eerste gehoor) geen of weinig gebruik te maken van studiotechniek, wordt onderstreept dat de muzikant zich alleen beroept op zijn eigen capaciteiten. Lo-fi-muzikanten reflecteren zo bewust op het feit dat hun muziek is opgenomen, dat het een reproductie is, en nemen niet hun toevlucht tot de trukendoos van digitale productiemiddelen die een man alleen in zijn kamer kunnen laten klinken als een band in een stadion.
Hoewel het tegendeel logischer zou zijn, brengt de ruis op een lo-fi opname de muzikant misschien zelfs wel dichter bij de luisteraar dan dat bij een glad geproduceerd exemplaar het geval is. Je zou kunnen zeggen dat de ruis de auditieve ‘ruimte’ tussen de muzikant en de luisteraar ‘vult.’ Hoewel het minder levensecht klinkt dan een hi-fi opname die overkomt alsof de muzikant daadwerkelijk naast je zit, roept een lo-fi opname van een man alleen in zijn kamer met een gitaar eerder het gevoel op dat je als het ware bij de daadwerkelijke opname naar binnen gluurt. Lo-fi komt daarom op veel luisteraars over als menselijker en warmer. Het getuigd van een zekere nostalgie naar een tijd van oude, krakerige grammofoonplaten en dunne, iele opnames.
Maar, men moet niet vergeten dat het ook hier uiteindelijk om een soort bedrog gaat, zoals alle muziekproductie dat is. Een opname is nooit hetzelfde als aanwezigheid bij een concert. En, laten we eerlijk zijn, bij een concert kan theoretisch gezien ook al zoveel geknutseld worden, dat de authenticiteitwaarde daarvan ook in twijfel kan worden getrokken. Maar het gaat natuurlijk helemaal niet om de vraag hoe echt het daadwerkelijk is, maar om hoe echt/authentiek het overkomt. Lo-fi is één van de vele mogelijke strategieën om authenticiteit te benadrukken: echt, eerlijk, ongekunsteld – zoals vroeger. Ondertussen hebben sommige aspecten van lo-fi zich dan ook stevig genesteld in de mainstream en zijn er, zoals componist en musicoloog Stan Link schrijft, zeer veel ‘high-tech’ middelen om een prima, hi-fi, opname toch ‘lo-fi’ te laten klinken. Het verschil tussen hi-fi en lo-fi vervaagt op deze manier steeds meer, wat laat zien hoe doorslaggevend muziekproductie is in het construeren van het perfecte – ook al is dat juist het imperfecte – geluid, met de juiste betekenis gerelateerd aan het juiste genre appellerend aan de juiste doelgroep.
- Een (academisch) paper van mijn hand over het onderwerp lo-fi is hier te downloaden -