'It’s a hard world to be soft in,' zo begint Val Walker haar boek The art of comforting. Val is een professioneel trooster. Ze volgde een master Rehabilitation counselling aan de universiteit van Virginia, met specialisaties in rouw, verlies en handicaps. Ze is oprichtster van praatgroepen voor allerlei soorten lotgenoten en ‘verliescoördinator’ in een hospice. Verdriet is ook een wereldje.
Nadat ze scheidde van haar man donderde ze in elkaar. Ze had het gevoel dat haar vrienden, stuk voor stuk vleesgeworden American dreams, niet wisten wat ze met haar aan moesten. Er lag ineens een zielig hoopje in hun midden; zo’n hoopje kun je kietelen, voorstellen aan andere hoopjes, links laten liggen.
Ik moet toegeven dat ik me een beetje een loser voelde toen ik dit boek bestelde. Het komt door de kaft: een roze bloesemtak en de hartelijke aanbeveling van de schrijfster van The wisdom of menopause. Toen ik de eerste zin las voelde ik me betrapt. Ik ben knoerthard, ik grinnik om de meest oprechte bedoelingen. Het deed me denken aan mijn favoriete woorden van Adorno, die ik al zo vaak uit hun verband heb gerukt dat ik niet eens meer weet uit welke tekst ze komen: ‘als je hard bent voor jezelf, word je hard voor anderen.’
Hoe hard de wereld ook moge zijn, het allerlaatste wat ik wil is hard zijn voor anderen, al helemaal als die anderen het overduidelijk goed bedoelen. Val Walker bedoelt het goed. Ze vindt bloesem het mooiste wat er is en is gelukkig met de vale kleur paars waarin haar naam staat gedrukt. Het belangrijkste is, ze weet waar ze over praat, ze is goed in iets waar ik beter in wil worden.
Val zegt dat je aan het begin van je queeste naar troost op zoek moet gaan naar een moment waarop je jezelf echt getroost voelde, en dat je dit moment moet fileren. Na heel lang wroeten vond ik twee momenten.
Dat het er maar twee waren deed me pijn. Ik heb er twee betekenissen aan vastgehecht, ik weet niet welke van de twee het meest klopt: een) ik heb niet zo veel meegemaakt, twee) ik ben een oester.
Allebei de momenten hebben met mijn oma te maken en waren met bijna-vreemden, ik heb besloten dat dit toeval is.
Het eerste moment speelt zich af in Berlijn, ik was daar een week in mijn eentje. Toen mijn moeder de laatste avond van mijn verblijf belde om te vertellen dat mijn oma in het ziekenhuis lag en dat het wel eens mis kon lopen, wist ik niet wat ik moest voelen. Dus voelde ik zo min mogelijk en ging slapen. De volgende ochtend zocht ik naar een ontbijttentje, overal waren veel te veel vrolijke mensen aan het Sonntagsbrunchen.
Terwijl ik met een vers croissantje terug wandelde naar mijn Airbnb begon ik te huilen. Ik vind het zelf ook sneu, maar het is zoals het is: ik liep huilend door Friedrichshain en belde mijn moeder. Samen besloten we dat het beter was terug naar huis te komen, in plaats van naar Gieβen te gaan, de Duitse stad waar ik destijds woonde.
Terug in de Airbnb pakte ik snel mijn spullen. Elvina, een meisje uit Litouwen met metallic-oogschaduw en een liefde voor Griekse tragedies, zag mijn gezicht en vroeg wat er was. Ik antwoordde iets vaags in het Duits, ze trok me naar zich toe en noemde me haar Süβe. Ze knuffelde me veel langer dan ik ooit bij iemand zou durven. Om ons heen stonden andere gasten, maar dat boeide haar niks. Ze probeerde mijn beste vriendin, moeder en vriendje tegelijkertijd zijn, ook al kenden we elkaar pas vier dagen.
Bij het tweede moment was mijn oma net dood. We waren met z’n allen in het ziekenhuis en iedereen scrollde wat op zijn telefoon, op televisie werd gekunstschaatst. Ineens kreeg ik een berichtje van Anita, een Zuid-Afrikaanse vriendin met aquablauw haar, ze vroeg me hoe het ging. Ik zei dat mijn oma net een uur dood was. ‘Ai das hartseer’, antwoordde ze, en ik begreep een beetje beter wat ik, en iedereen om me heen, voelde. Ons hart deed zeer. Het was nog zo vers dat we het amper voelden. We scrollden om het weg te houden.
Het getroost zijn voelde niet zo klef, niet zo mierzoet als zuurstokroze bloesem. In beide gevallen voelde ik dat ik verdrietig mocht zijn. Verdriet past niet in een normale dag, het schopt ‘m overhoop. Ik kreeg het idee dat het terecht was dat ik mijn dag overhoop liet schoppen, en dat was het ook.
Anita en Elvina spreken allebei geen Nederlands, mijn oma kenden ze ook niet. Mij kennen ze een beetje. Dat stelt gerust: je hoeft iemand niet door en door te kennen om troostrijk te zijn, je hoeft de situatie ook niet helemaal te begrijpen, het hoeft niet met duizenden woorden.
In je hoofd ken je, begrijp je, schrijf je toch nooit goed genoeg. Het moet eruit. It’s a hard world to be soft in, ja, maar soms moet je gewoon doen.
Voor de beeldende denkers onder ons: troosten is als fietsen: het lukt pas als je niet meer schroomt. Troost is ook als een zangcarrière: het begint pas met bestaan als je naar buiten treedt, iets doet, van je laat horen.
Misschien is troost meer het vormpje, meer het beestje, dan de inhoud. De kop thee, de aai over de bol. Welke smaak, welke handen maakt niet zoveel uit. Ik ga het aan de troostcoach vragen. In de tussentijd is er dit.