Ecologisch besef is hip, maar inmiddels ontkent zelfs de grootste scepticus niet meer dat het ook broodnodig is om te kunnen blijven leven op een overbevolkte aardkloot met beperkte fossiele brandstoffen. Hoe pakken we dat aan? Hard//hoofd stuurde vijf redacteuren naar vijf steden voor een reportage over duurzaamheid: Parijs, Amsterdam, New York, Tel Aviv en Londen. Deel vier rapporteert vanuit New York: de rol van verenigingen in de milieubeweging en het makke van de markt.
In 1831 ging de Franse gedeputeerde Alexis deToqueville naar Amerika. Hij reisde twee jaar lang door de Nieuwe Wereld, en bracht bij thuiskomst verslag uit in het vuistdikke De la Démocracie en Amerique, een boek vol observaties en analyses van de Amerikaanse volksaard en samenleving. "Wanneer men dieper in het nationale karakter van de Amerikanen graaft," schreef deToqueville, "dan ziet men dat ze de waarde van alles in deze wereld bepalen aan de hand van het antwoord op één enkele vraag: ‘hoeveel geld levert het op?'"
Er is in twee eeuwen tijd vrij weinig veranderd. Duurzaamheid (sustainability) is in Amerika volledig aan de markt overgeleverd. Tijdens zijn jaarlijkse State of the Union toespraak zei President Obama afgelopen januari dat ‘doorbraken in schone energie’ er alleen zullen komen ‘if businesses know there will be a market for what they're selling.’ Weet je nog dat George W. Bush na 11 september 2001 propageerde dat Amerikanen het best blijk van hun vaderlandsliefde konden geven door te gaan winkelen? Tien jaar later moet consumptie niet alleen de economie, maar ook de planeet redden.
Dit is uiteraard volstrekt paradoxaal. In een maatschappij waar je standaard twee plastic tasjes en tien servetjes bij om het even welk product krijgt (servetjes bij m’n koffie? Bij m’n flesje water?), in een land dat verantwoordelijk is voor bijna twintig procent van de globale CO2-uitstoot, en dat zodanig van olie afhankelijk is dat het regelmatig een bloedneus veinst wanneer dictators in olierijke landen nare dingen uitspoken, is het enige juiste antwoord op het duurzaamheidsvraagstuk minder consumptie, niet meer. Maar niemand heeft ons beloofd dat de wetten van de logica nog tijdens ons leven zouden regeren, net zomin als iemand ooit gezegd heeft dat het allemaal gemakkelijk zou zijn (al zei ook niemand dat het zo moeilijk zou zijn). Dus laten we eens bekijken hoe die duurzaamheid-door-consumptie er in de praktijk uitziet.
Lifestyle
Om dat te doen gaan we eerst weer even terug naar deToqueville. Want één van de dingen die hem nog meer opvielen, in 1831, was het rijke verenigingsleven in Amerika. "Amerikanen van alle leeftijden, uit alle omstandigheden, en van alle achtergronden vormen constant verenigingen," schreef Alexis. Religieus, ethisch, serieus, onzinnig, algemeen, besloten, enorm, piepklein: wel ‘duizend soorten’ clubs had je in Amerika, van groepen die een kerk wilden bouwen tot groepen die vermaak wilden bieden. De staat was klein en terughoudend; wie iets voor elkaar wilde krijgen rekende niet op overheid of adel, maar organiseerde zich.
Nog altijd is er in de Verenigde Staten voor bijna alles wel een gezelschap, actiegroep, of vereniging te vinden – en het lidmaatschap van zo’n groep vormt voor velen de basis van hun identiteit. Dus: je fietst niet gewoon, nee, je bent een cyclist, lid van Transportation Alternatives en immer herkenbaar aan je petje en de legging onder je broek. Je maakt geen avondeten, nee, je bent into cooking, en regelmatig te vinden op thema-avonden met kookboekauteurs in hippe kookwinkels. Niet zo verrassend dus dat ook duurzaamheid – hier ook wel bekend als green, organic, of local – in Amerika eerst en vooral een lifestyle is. (De demografie is overigens ongeveer hetzelfde als in andere grote steden in de wereld: de duurzame Amerikaan is overwegend blank, hoog opgeleid, linksig maar niet alternatief, en naast duurzaamheid ook geïnteresseerd in yoga, wijn, en andere dingen waar witte mensen van houden.)
Het aanhangen van een levensstijl of het uitdragen van een identiteit gebeurt in Amerika eerst en vooral door middel van consumptie. Voor de duurzame levensstijl betekent dat voornamelijk de consumptie van voedsel – eten moet je immers meerdere keren per dag en leent zich dus uitstekend voor een voortdurende oefening in identiteit. In New York, een stad met 8,2 miljoen inwoners and growing, en vastgoedprijzen waar je misselijk van wordt, is er weinig ruimte om duurzaam, biologisch, voedsel te verbouwen. Twee fenomenen geven hier een antwoord op: farmers markets en rooftop farming.
Het dak op
De boerenmarkt vind je dagelijks op allerlei verschillende plekken in de stad; je kan er terecht voor producten van boerderijen uit de omgeving. De producten zijn duur maar local, en hebben dus een kleinere carbon footprint dan de appels uit China of de tomaten uit Holland die je in de reguliere supermarkt vindt. De markt waar ik op zaterdag mijn brood haal is zo de perfecte plek voor de conspicuous consumption van een duurzame levensstijl.
Maar het kan altijd beter: veel van de producten op de boerenmarkt zijn wel lokaal maar niet biologisch, en er is hier en daar zelfs sprake fraude en misleiding. Nóg lokaler (en beter controleerbaar) is het verbouwen van voedsel op je dak – en in het volgebouwde New York is er aan daken geen gebrek. Zodoende zijn er restaurants en hotels die hun gasten voedsel van het dak serveren, en menig buurtvereniging is bezig een eigen daktuintje op te zetten. New Yorks miljonair burgemeester Michael Bloomberg subsidieert zulke projecten maar wat graag; en ook in andere steden wordt urban farming flink aangemoedigd. Volgens sommige wetenschappers kan de toekomst van duurzaamheid sowieso het dak op: vertical farming is volgens hen de toekomst. En de markt doet hier z’n werk; er valt best wat geld te verdienen met het verkopen van groene producten. Groen is het nieuwe zwart.
Overheid
De vraag is natuurlijk of het helpt. En het antwoord is: ja, tot op zekere hoogte. Dat is een flauwe woordspeling, maar toch: urban farming is een sympathiek initiatief dat inderdaad het energieverbruik en de uitstoot die normaal bij de productie en het vervoer van voedsel komen kijken, een stuk omlaag brengt.
Maar het is ook verraderlijk. Want wanneer duurzaamheid-als-lifestyle neerkomt op het consumeren van lokaal verbouwd voedsel (of van American Apparel T-shirts of duurzame koffie in wegwerpbekers), dan komen we er niet. Duurzame ontwikkeling behelst immers meer dan voedsel; het gaat ook om energie, bevolkingsgroei, vervuiling, en transport. Om dat aan te pakken is marktwerking niet voldoende, want de markt gaat trans-Atlantische vluchten niet zodanig belasten dat internationale studenten het wel uit hun hoofd laten om meerdere keren per jaar op en neer te vliegen tussen Amsterdam en New York. De markt gaat het gebruik van plastic verpakkingsmateriaal en andere vervuilende gemakken ook niet bestraffen – de mens is vol goede bedoelingen, maar de mens is ook gemakzuchtig. En onze bereidheid offers te brengen uit naam van duurzaamheid is verre van eindeloos.
En daarmee zijn we terug bij deTocqueville en zijn verenigingen: de reden dat Amerikanen zo goed waren in organiseren, schreef hij immers, was zowel oorzaak als gevolg van de regeringsvorm in dit land: democratie. "In Frankrijk staat de regering aan het hoofd van een onderneming, en in Engeland een rijke edelman," schreef deTocqueville; "in Amerika is dat steevast een vereniging." Maar verenigingen zijn niet zaligmakend. Het zal best zo zijn dat een beter milieu bij jezelf begint, maar om dat af te dwingen heb je toch een sterke overheid of een verlicht despoot of een natuurramp van Bijbelse proporties nodig. Noch Obama, noch zijn oppositie staan een grotere, machtiger regering voor, en een waarachtig verlicht despoot is nog nooit ergens opgestaan. So you do the math: duurzaamheid in Amerika is een leuke hobby, maar het is bovenal illusie. And that’s all, folks!