De industrialisatie heeft ons in staat gesteld van alles meer, beter, groter, sneller te verkrijgen. Maar voor niets gaat de zon op: ook de negatieve kanten van onze op technologie gebaseerde maatschappij zijn ons inmiddels bekend. In hoeverre heeft dit biologisch verantwoorde geweten de Westerse wereld overal gelijk getroffen? Hardhoofd stuurde vijf redacteuren naar vijf steden voor een reportage over duurzaamheid: Parijs, Amsterdam, New York, Tel Aviv en Londen. Deel één van deze serie behandelt het eco-gevoel van de Parijzenaars.
Al is het voor een buitenstaander niet altijd duidelijk, ook in Frankrijk begint het ‘groene geweten’ voet aan de grond te krijgen. Langzaamaan verschijnen steeds meer fietsen en verschillende kleuren prullenbakken in het straatbeeld. Deze bio-lifestyle is echter pas de laatste vijf jaar op gang gekomen; later dan in andere West-Europese landen als Nederland en Engeland. Bovendien is het een stroming die voornamelijk door een fanatieke minderheid wordt aangehangen. Het zijn of de milieuactivisten, of de rijkelui die zich om de ethisch verantwoorde kweektoestanden van de komkommer bekommeren.
Bij de rest van het volk wordt alles wat met ‘bio’ te maken heeft al snel afgedaan als iets voor bobo’s; een afkorting voor bourgeois-bohémien, waarmee gedoeld wordt op de wat yup-achtige laag van de bevolking die genoeg geld heeft, maar pretendeert te leven als echte down-to-earth levensgenieters. Het hele bio-gedoe heeft nog een wat elitaire stempel, ook al is de intentie om goed voor het milieu te zorgen er wel bij het grootste deel van de bevolking. Oftewel, men zegt zich erg betrokken te voelen bij het milieu, en is zich bewust van de problematiek, maar komt zelf niet in actie en wenst ook niet lastiggevallen te worden met ecologische maatregelen die het persoonlijke leven slechts bemoeilijken. Men is liever lui dan moe en heeft een passieve soort welwillendheid.
Bourgondisch
Deze houding heeft te maken met het feit dat Fransen Bourgondiërs zijn, ook als ze in andere delen van de ‘zeshoek’ wonen dan de Bourgogne. De Fransen zweren bij kwaliteit, niet kwantiteit. Ze houden in de eerste plaats van eten. En dan niet op de manier waarop wij ook wel eens voldaan na een maaltijd ‘Zo hee, dát heeft gesmaakt’ kunnen zeggen, terwijl we overdreven over onze gevulde buiken wrijven. Neen, de gemiddelde Fransman heeft echt verstand van eten, is zich bewust van wat er allemaal ingeschoven wordt en praat het liefst de hele dag over voedsel. Voor, tijdens en na een groot diner zijn er, behalve misschien eventuele relatiecrises, weinig andere gespreksonderwerpen mogelijk.
Alles draait om eten. Tussen twaalf en twee uur ‘s middags hebben studenten geen colleges, zijn werknemers niet in hun oververhitte bureautjes te vinden en gaan kleine kinderen naar huis om te lunchen. In die zin zijn de Fransen enorm biologisch verantwoord: de kwaliteit van het voedsel wordt erg belangrijk gevonden en men neemt de tijd om te koken en te eten. Dit in tegenstelling tot elders in Europa, waar de enorme consumptie van magnetronmaaltijden (die er op gemaakt zijn om na zo min mogelijk kaakbewegingen je rectum te bereiken) de boventoon voert. De Fransoos eet gezond en groen. Ecopuntje voor hen.
Maar laat ons door de bomen het bos niet vergeten, want wat gebeurt er ná al dat eten? Wat gebeurt er met alle zorgvuldig leeg gelikte voedselkartonnetjes? Ook na de maaltijd houdt de Bourgondische genotsmodus aan, en buikt de Fransman liever uit dan dat hij het afval sorteert. In appartementencomplexen zijn wel verschillende prullenbakken te vinden voor onrecyclebare troep en karton/plastic of glas, maar binnenshuis wordt er niet veel aan scheiding gedaan, dus dat mooie initiatief verliest zijn nut al snel. In mijn vorige huishouden ben ik zelfs bijna onwel geworden omdat mijn huisgenoot een lege fles wijn in de prullenbak gooide… Het idee! Overigens schijnt hier ook niemand het begrip ‘opvouwen’ te kennen met betrekking tot melkpakken, lege pakken cornflakes of ander karton: alles gaat linea recta in oorspronkelijke staat het vuil in. Ze doen ook al niet aan statiegeld, wat meteen tot een ander probleempuntje leidt: waar komt het zakgeld van de Franse kindjes dan vandaan?
Overigens probeert de gemeente van Parijs het wel; hier en daar staat zowel een gele als groene poubelle op straat. Beide zakken puilen dan echter uit met spullen die verdacht veel op elkaar lijken. Hetzelfde geldt trouwens voor de gescheiden afvalbakken in gebouwen: als de glasbak al vol zit, tant pis (‘jammer dan, pech gehad, boeiûh!’), dan verwordt glas plots tot niet-recyclebaar afval. Sowieso heeft men weinig kennis over welk soort afval herbruikbaar is. Zoals een vriend van me zei: "Tout le monde sait que les français sont des porcs."
Het is duidelijk dat recycling hier niet bepaald booming is, maar de hoeveelheden afval waar ze mee te maken krijgen helpen dan ook niet mee. Het liefst wordt elke eenheid afzonderlijk ingepakt, met als lichtend voorbeeld de yoghurtjes die in alle smaken en kleuren bestaan maar altijd in diezelfde 125 cl bakjes komen. Wanneer introduceert hier iemand eens yoghurt in een pak?! Als je een doosje thee koopt met twintig theezakjes erin, kan je er zeker van zijn dat elk zakje een eigen plastic jasje aan heeft. Op de markt wordt elke groente door een aparte plastic zak omgeven, die vervolgens, als een Matroesjka-pop, weer in andere plastic zakken wordt gestopt. Het ‘wilt u er een tasje bij?’ komt simpelweg niet in het winkelvocabulaire voor.
Als ik de winkelbediende er vriendelijk op wijs dat de zojuist gekochte tube tandpasta vast wel in mijn eigen tas past, en dat kracht bijzet met een inspirerend "bovendien is het beter voor het milieu", word ik met een ietwat wantrouwige blik en een beleefd flauw lachje aangekeken. Het zal ook wel met de Franse smetvrees te maken hebben; zolang de gekochte waar nog niet gedesinfecteerd zijn, loop je het gevaar dat ze je handen en binnenkant van je tas met allerlei bacteriën besmeuren. Bij de grotere supermarkten moet je ter ontmoediging inmiddels wel betalen voor je zakjes, zij het een schamele drie cent. Het is een beginnetje.
Vélib
De keuze van vervoer is bijna net zo belangrijk als hun voeding, dus verplaatsen Fransen zich ook het liefst met klasse. Auto’s en scooters zijn er in overvloed, en taxi’s goedkoper dan in Nederland (maar goed, waar niet). Zodoende wordt je snot in Parijs geheid zwart. Erg romantisch. Vier jaar geleden besloot de stad het roer letterlijk om te gooien en de kokette Franse billetjes op fietszadels te tillen. De Vélib (van ‘vélo libre’ – vrije/gratis fiets) lijkt een beetje op een verkapitaliseerde versie van het 'witte fietsenplan'. Overal in Parijs zijn punten waar een twintigtal fietsen staat. Daar kan je een abonnement kopen van een dag, week of jaar, en vervolgens kun je een half uur gratis fietsen en je fiets weer bij een willekeurig fietsstation afleveren; en dat zo vaak per dag als je wil, met tussenpozen van vijf minuten. Met dertig luttele euro’s per jaar zijn de kosten te verwaarlozen, en aangezien er overal zulke fietsen te vinden zijn is het nog vaak makkelijker dan de metro pakken.
Een topinitiatief dus, waarmee je de stad in al haar glorie langs je voorbij kan zien trekken, je niet urenlang per week onder de grond leeft en bovendien alle toetjes er van af kan fietsen. Maar de mensen die op de Vélibjes te vinden zijn, zijn meestal dagjestoeristen, Nederlanders met heimwee of Franse waaghalzen. Het verkeer is namelijk nog niet helemaal ingesteld op de tweewielers en wil nogal eens gevaarlijk uit de -al dan niet dode- hoek komen. Bovendien komt de Fransman liever niet bezweet op het werk aan en zit Parijs natuurlijk vól met heuvels. Er komen wel steeds meer fietspaden en wegaanduidingen, waarbij Amsterdam overigens als nadrukkelijk en verheven ‘zo willen wij het ook!’-voorbeeld geldt. Met uitlaatgassen als grootste bijdrager aan de Franse CO2-uitstoot doet de overheid er goed aan de stad steeds fietsvriendelijker te maken, maar de Parijzenaren zelf klauteren toch nog liever in de benauwde ondergrondse dan op de vélo.
Bobo-esque
Ondanks het bobo-esque imago wordt de zorg voor het milieu wel steeds hipper. De ecologische keurmerken duiken overal op en vanaf vorig jaar (!) worden er in grote getale spaarlampen verkocht. Ik heb alleen nog geen enkele Parijzenaar op het bezit ervan kunnen betrappen. En ik betwijfel dat de sfeervolle straatlantaarns hun zwoele gele schijnsel ooit in zullen ruilen voor een fel en koud, maar duurzaam licht. Wat energie betreft zijn ze overigens ook niet zulke grote vervuilers, omdat bijna 80% afkomstig is uit kerncentrales. Er wordt echter bepaald niet zuinig mee omgegaan. Fransen stoken bij het leven en zetten de verwarming liever op 25°C dan dat ze een trui aandoen. Bovendien behoort 75% van de Parijse huizen tot de laagste, en dus meest verspillende, energieklasse. En die stomme knipperlichtjes op de Eiffeltoren hoeven ook echt niet elke dag aan; scheelt de ville de la lumière toch flink wat uitstoot.
De Franse staat neemt slechts ten dele de verantwoordelijkheid op zich met initiatieven zoals de Vélib en met het plaatsen van gescheiden afvalbakken. Er zijn geen GroenLinks-achtige partijen die het milieu op de politieke agenda weten te zetten. Wat de bewustwording betreft blijft het volk afhankelijk van kleine particuliere groeperingen die documentaires en reclames maken, maar op hun beurt weinig directe invloed hebben op de dagelijkse gang van zaken. Hoewel het groene bewustzijn begint door te sijpelen, moeten de Fransen nog definitief over de streep getrokken worden om het heft ook daadwerkelijk in eigen handen te nemen. Vooralsnog wordt het ‘bio-handelen’ gezien als iets voor de intellectuele elite of bobo’s; voor hen die tijd en geld genoeg hebben om zich er druk over te maken. Zorg voor het milieu staat vooral gelijk aan moeite doen, en het zal nog wel even duren voordat die passieve houding zal veranderen. On vert-ra.