Vandaag op Hard//hoofd: de vijftigste column van onze columnist Iduna Paalman! Speciaal voor deze mijlpaal schreef ze een liefdesbrief. Aan de aarde.
Lieve, lieve aarde,
Ik weet het, je lijdt. Je zit niet op een liefdesbrief te wachten. Je denkt: wie de fak is Iduna Paalman, wat is dit voor weeïge toestand, wat moet ik ermee. Mijn ijs smelt, mijn mensen verhongeren, mijn oerwoud klinkt als een kettingzaagorkest. Mijn steden zijn tot karkassen gebombardeerd, mijn ict’ers zijn gameverslaafde hackers. Mijn kunsten worden onvoldoende gesubsidieerd. Mijn presidenten zijn homohaters en hamburgereters, mijn kinderen maken hun eerste toetsen voor ze drie jaar zijn. Mijn keel doet pijn, mijn neus loopt. Ik heb echt andere dingen aan mijn hoofd. Hoepel op.
En ik geef je natuurlijk gelijk. Een liefdesbrief lost niets op. Als je liefdesbrief googelt kom je websites tegen die je vertellen hoe je zo’n brief moet schrijven (wat je überhaupt niet moet doen als je daarvoor het internet moet raadplegen), of je komt op de site van Happinez, die adviseert iedere dag een liefdesbrief aan jezelf te schrijven. Ik snap het, aarde, daar ga je moedeloos van kotsen.
Zelf schreef ik als veertienjarige mijn eerste liefdesbrief. Eigenlijk was het geen brief, maar een puzzel. Ik kocht een valentijnskaart met twee puppy’s erop, schreef binnenin de achteraf wat enge tekst ‘Ik vind je leuk. Weet dat.’, zonder vermelding van afzender, en liet pasfoto’s van mezelf maken. Ik durfde niet tegen de fotograaf te zeggen dat de foto’s een romantisch doeleinde dienden, dus liet ik hem in de waan dat ze voor mijn identiteitskaart waren. Eenmaal thuis knipte ik mijn ernstige gezicht in stukjes, deed die met de puppy’s in een envelop en stuurde het geheel naar een jongen uit mijn klas. De jongen reageerde nooit, maar ik voelde dat ik iets belangrijks had gedaan. Niet voor hem, maar voor mezelf. Het was na maanden ongelukkig verliefd te zijn geweest een ongelofelijke opluchting: hier is de waarheid en mijn in stukken geknipte hoofd. Succes ermee.
Soms lijkt het alsof we liefdesbrieven meer voor onszelf schrijven dan voor de ontvanger. Ik vrees, lieve aarde, dat ik je dan ook niet schrijf om je verder te helpen of beter te maken. Ik schrijf je om mezelf te verlichten. Om van mijn verantwoordelijkheden af te komen. Ik schrijf je omdat ik niet weet wat ik anders kan doen.
In 1938, zo kom ik tijdens het googelen tegen, publiceerde ene A. Roospenberg een handleiding voor het schrijven van liefdesbrieven. Hierin vergeleek hij liefdesbrieven met het gesproken woord, en noteerde hij dat aan de liefdesbrief een ‘diepere doordachtheid’ ten grondslag moest liggen, ‘[een] grootere nauwkeurigheid, waardoor de duidelijkheid bevorderd wordt, en – zoo wij ons althans daartoe in staat achten, schoonheid van woordenkeus en zinsopbouw.'
Dit mag misschien gedateerd klinken, en een liefdesbrief volgens de regels van een ander is geen liefdesbrief, maar ik doe hierbij toch een poging het ter harte te nemen. Want hoewel deze liefdesbrief dus vooral een egoïstische exercitie is, hoop ik, aarde, dat ik je die doordachtheid, duidelijkheid en schoonheid kan bieden. En wellicht ook wat troost.
Jij zegt nu waarschijnlijk: ‘Troost? Die term heb je zeker van de Happinez-website.’
En dan zeg ik: ‘Klopt, maar hebben ze daarmee niet een beetje een punt?’
Jij zegt: ‘Van al die “troost” smelten mijn ijsschotsen alleen nog maar sneller.’
Ik zeg: ‘Nou, als onze ministers iets vaker troostrijke liefdesbrieven zouden krijgen, zouden ze wellicht minder homo’s haten en minder hamburgers eten – denk je niet?’
Jij zegt: ‘Dit vind ik nu echt veel te weeïg worden allemaal.’
En ik zeg: ‘Nou ja, aarde, sorry hoor. Ik ben maar een krachteloze columnist, dit is het enige dat ik te bieden heb. Ik heb dit gewoon even nodig. En als je me laat, ga ik nu in de slotalinea eindelijk toekomen aan die liefdesverklaring waar ik al de hele tijd naartoe probeer te werken. Oké?’
Lieve, lieve aarde. Ik wil niet dat je kapot gaat. Ik wil de hele tijd bij je zijn, ik wil dat je opbloeit. Ik kus je op je koortsige wangen, je dooiende akkers, je door de hitte uitgeputte lijf, je kapot geschoten ramen. Ik zal voor je demonstreren, ik zal voor je staken. Ik heb je oneindig lief, hopelijk kun je ermee dealen. En ik beloof je, naïef maar welgemeend, eeuwige trouw. En beterschap.

Iduna Paalman (1991) is Hard//hoofdcolumnist. Haar poëzie en korte verhalen verschenen o.a. in De Gids, Revisor, Het Liegend Konijn en NRC Handelsblad. Ook schrijft ze voor het toneel en werkt ze als docent. In 2016 won ze de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd. Bij uitgeverij Querido werkt ze aan haar poëziedebuut. // iduna@hardhoofd.com

Daphne Prochowski is een illustrator uit Groningen. Haar werk is te omschrijven als kleurrijk en verhalend.