2001: Kid A
In eerste instantie begreep ik niets van Radiohead. Voor mij was muziek iets simpels, wat je neuriede of waar je op danste, maar deze nummers bevatten lagen waarvoor ik een nieuw stel zintuigen nodig leek te hebben. Een oudere vriend had het als zijn taak opgevat om mij het paleis van de Goede Muziek in te leiden en mixte zo nu en dan een minidisc voor me, die ik trouw op weg naar school beluisterde, steeds weer opnieuw.
Het nummer ‘In Limbo’, met die rare kringelende gitaren en angstaanjagende astronautengalm, fascineerde me het meest. Ik weet nog hoe ik op een dag onbewust hardop aan het meezingen was, waarschijnlijk in een afgrijselijke kopstem, terwijl ik zoals altijd te laat de school binnenliep: ‘I’m lost at sea, don’t bother me. I’ve lost my way, I’ve lost my way.’ Ik schrok me kapot toen één van de vaste stoners vanuit zijn schaduw tegen me zei: ‘Well, we better get you a map then.’
Was ik verdwaald? Absoluut. Ik was zestien en begreep niets van mezelf en de wereld. Radiohead vormde de ideale soundtrack voor mijn verwarring. En toen mijn brein zich langzaam aanpaste aan die vreemde tonen en ritmes, bood deze muziek een ontsnappingsroute uit mijn ouderlijk huis. Het was niet zoals de vrolijke rebellie van The Beatles die hun eigen volwassenwording begeleidde, maar eerder een intellectueel en melancholisch verzet tegen de status quo. Ik begreep dit, en daardoor begreep ik de nieuwe wereld.
De eerste keer dat het kwartje viel, was op vakantie in Italië. Mijn familie was naar een stadje, en ik wilde natuurlijk niet mee, want stadjes zijn burgerlijk, dus ik had eindelijk de stacaravan voor me alleen. Voor het eerst draaide ik Kid A in zijn geheel. Het was alsof er een knop werd omgedraaid. Ik lag in mijn tuinstoel op de veranda van de stacaravan te trippen en wilde na afloop meteen meer. Na een paar minuten stilte kreeg ik mijn zin, toen het bonusnummer ‘Genchildren’ opeens uit de speakers klonk. Ik schrok op uit mijn trance en knipperde met mijn ogen. Hallucineerde ik dit? Het hemelse karakter van deze echo paste perfect bij mijn openbaring. Vanaf dat moment was ik verslaafd.
2003: Hail To The Thief
Ik bezocht elf concerten in vier landen, verzamelde bootlegs en droomde ’s nachts dat ik met de band bevriend was. Mijn profielwerkstuk had als zeer wetenschappelijke hoofdvraag: ‘Wat is de geschiedenis van de band Radiohead?’ Ik kwam ermee weg, misschien vanwege mijn hoofdstuk met uitgebreide analyses van hun songteksten (‘Als Thom Yorke “Her Hitler hairdo is making me feel ill” zingt, verwijst hij zowel naar de oppervlakkige neiging tot oordelen van het materialisme van de jaren ’90, als de rigide eenheidspolitiek van nationaalsocialistisch Duitsland’). Ik voltooide mijn magnum opus door de hele nacht voor de deadline door te typen. Een verslavende werkmethode waarvan ik toen nog niet wist dat die me later in mijn leven veel schade zou berokkenen. Tot ik uiteindelijk in mijn slaaptekort maniakaal grijnzende Radiohead-beertjes voor me begon te zien. ‘Just ‘cause you feel it, doesn’t mean it’s there,’ stelde Thom me vanuit de boxen van de gezins-PC gerust. Het hele werk besloeg 165 pagina’s. De printer van mijn arme vader legde na 78 velletjes het loodje.
2007: In Rainbows
Als jonge twintiger woonde ik samen met mijn beste vriendin, op wie ik stiekem verliefd was. Het nummer ‘House Of Cards’ beschreef mijn verlangens perfect: ‘I don’t want to be your friend, I just want to be your lover. No matter how it ends, no matter how it starts,’ zong ik ’s avonds zachtjes vanuit mijn lege bed tegen de muur waarachter zij sliep.
Het was ongemakkelijk om met haar vriendjes een badkamer en een keuken te delen, maar gelukkig was het ongemak wederzijds. Zeker nadat ik voor mijn werk promotiefoto’s had laten maken; op een van die zwart-wit portretten vulde mijn hele gezicht het beeld terwijl ik veel te intens de camera in keek. Mijn beste vriendin vond hem mooi en hing hem naast haar bed. Elke keer als ze met haar vriend de liefde bedreef, staarde ik hem dus aan vanaf het nachtkastje. Tot de jongen op een keer zo nerveus werd van de blik van haar platonische wederhelft, dat hij zijn erectie verloor en de foto verscheurde.
Maar Radiohead bood geen oplossing voor mijn veel te romantische verlangens. Toen mijn huisgenoot op een ochtend in de keuken met een gelukzalige zucht vertelde dat een van haar minnaars haar in bed een koptelefoon had opgezet om haar het zwoele nummer ‘Arpeggi/Weird fishes’ te laten horen, ontstak ik in groteske woede.
2011: The King of Limbs
Door mijn te hoge verwachtingen van het leven en mezelf, stortte ik eindelijk in. Het werd tijd ook. Na het mediteren (of mijn pogingen daartoe) luisterde ik dan vaak ‘Give up the ghost’ waarbij ik onstuimig hard moest huilen. De tekst herinnerde me eraan dat ik iets moest loslaten: controle, te romantische ideeën, mijn jeugd. Op de achtergrond wordt constant herhaald: ‘Don’t hurt me’, alsof de ik-persoon de nieuwe werkelijkheid nog niet helemaal vertrouwd. Maar de verlossende plek werd ook aangewezen: ‘In your arms.’
Hierna luisterde ik meestal naar ‘Seperator’, dat ook ging over ontwaken: 'It’s like I’m falling out of bed from a long and weary dream.' Maar Thom Yorke waarschuwde aan het eind ook: 'If you think this is over, then you’re wrong.'
2016: A Moon Shaped Pool
Ik dacht dat ik Radiohead niet meer nodig had. Voor het eerst heb ik geen kaartje voor hun concert en ik koop het nieuwe album zonder al te hoge verwachtingen. Ik zet de plaat op als achtergrond voor mijn middagdutje. Maar dan verlies ik mezelf toch weer in de klanken en teksten. Na ruim een uur lig ik net zoals op mijn zestiende in mijn tuinstoel voor de stacaravan te wachten op meer.
Net nu ik eindelijk durf samen te wonen met iemand die ook verliefd op mij is, zijn Thom Yorke en zijn vriendin uit elkaar. Toch herken ik de urgentie die uit de opvallend persoonlijke teksten spreekt. Een relatie is elke dag weer een keuze, waar je hard voor moet werken. Het nummer ‘Glass eyes’ dringt de diepste krochten van mijn ziel binnen, doordat het een zowel intieme als angstige toon aanslaat: ‘Hey it’s me, I just got off the train. A frightening place, their faces are concrete grey.’ ‘The panic is coming on strong, so cold, from the inside out.’ Thom Yorke lijkt het station te verlaten en bewust te verdwalen: ‘The path trails off, and heads down a mountain. Through the dry bush, I don’t know where it leads. I don’t really care.’
En dan eindigt het album bij ‘True Love Waits’, het wanhopige liefdeslied waarvan ik de live-versie als tiener al keihard meezong op mijn kamer, maar dat nooit in de studio werd opgenomen. Dit tekent het nostalgische karakter van het album, maar het nummer is met de band meegegroeid en heeft een heel andere lading gekregen. De Jacques Brel-achtige smeekbede uit het refrein (‘Just don’t leave, don’t leave’) wordt nu met veel minder noodzaak gezongen. Thom Yorke zingt het alsof hij op het verleden terugkijkt: kijk, zo verliefd was ik op je. Weet je nog?