Het was een paar dagen mooi weer en dat zouden we weten ook. ‘Eindelijk is het zover’, juichte de weerman alsof hij er persoonlijk voor gezorgd had, ‘De temperaturen stijgen, de winterjassen kunnen naar de kelder!’
Ieder jaar verbaas ik me weer over de opgewonden toon waarop de blijde voorjaarsboodschap wordt verkondigd. Alsof de winter een grimmige vijand is die we na veel bloedvergieten hebben verslagen. Zelf houd ik van ieder jaargetijde, dus wanneer de kou het veld moet ruimen voor de warmte word ik altijd een beetje droevig. Vooral als het zo abrupt gaat. Ik heb tijd nodig om fatsoenlijk afscheid te nemen. De winter heeft mij veel goeds gebracht. Buiten het zicht van de wereld kon ik heerlijk met een boek bij de kachel zitten, terwijl het buiten stormde en regende. Ik had het nog maanden kunnen volhouden. Maar ja, de winter is dood, leve de lente. In de praktijk betekent dat in ons land: laat lillen dat vlees en hossen maar!
Nu ik toch wakker was geschud, kon ik net zo goed even op de boulevard gaan kijken. Daar dromden honderden oude en nieuwe Nederlanders langs vis- en patatkramen, met in hun kielzog evenzoveel honden, karren, kinderen en andere uitbreidingen van het Ik. Talloze bierbuiken gaven blijk van onze welvaart en ook de muziek die ons van alle kanten tegemoet klonk, getuigde van een grenzeloos optimisme.
Ik was al snel toe aan een wijntje. Op een terras waar nauwelijks plek was en waar het personeel overal zin in had, behalve werken, kreeg ik na drie kwartier iets wat ik niet besteld had. Ik was blijkbaar niet de enige die moeite had met de weersomslag.
Vroeg in de middag was ik weer thuis. Daar dacht ik terug aan de Paastijd, nog maar een week geleden. Ook toen waren er, subtieler, voorbodes van de lente geweest: in de media, op de kansels, in de theaters. Zo had ik de prachtfilm Gods own country gezien, waarin twee boerenjongens voor een kudde schapen zorgen. Van de vele lammetjes die worden geboren, verliest er eentje zijn moeder. De arme zuigeling wordt in een soort krat apart gezet en door een van de jongens liefdevol verzorgd en gevoederd. Totdat een van de schapen een dood lam ter wereld brengt.
De scène die dan volgt verbeeldt op pijnlijke maar wonderschone wijze hoe nauw sterven en geboren worden met elkaar verweven zijn. Het dode lam wordt door een van de jongens vakkundig, zonder het middenstuk te versnijden, van zijn vacht ontdaan. Zo ontstaat een prachtig rompertje voor het moederloze lam. Het past hem natuurlijk precies, en in zijn nieuwe outfit wordt het beestje naar het pas bevallen schaap geleid, dat het besnuffelt en als haar ‘eigen bloed’ ontvangt. Wat een prachtige metafoor. Het dode lam legt zijn jas af om het levende een kans te geven; de winter verliest zijn kleed om de lente te kunnen laten spetteren. Over wederopstanding gesproken!
De volgende keer laat ik me niet meer zo snel uit mijn winterslaap tetteren. Er is een tijd voor alles. Hossen onder de zon kan de hele zomer nog.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Jesse Strikwerda is illustrator en één van de drie winnnaars van de Fiep Westendorp stimuleringsprijs 2015.