Tegenwoordig zegt iedereen mevrouw en u tegen mij want ze zien een oudere, grijze vrouw. Oudere grijze vrouwen zijn sociaal onzichtbaar en worden per definitie beschouwd als ongevaarlijk. Dat blijft wennen.
Maar laatst gebeurde het omgekeerde: ik werd ingeschat als een serieus risico en potentieel gevaar. Door een vrachtwagenchauffeur nota bene. Dat zat zo.
Ik zat in een opdracht voor mijn opleiding fictie schrijven. Mijn verhaal voltrok zich grotendeels in een vrachtwagencabine. Dat had ik mooi verzonnen, maar ik moest toch weten hoe zo’n cabine er precies uitziet en hoe — cruciaal moment in het verhaal — de chauffeur het bijrijdersportier opent voor een liftster. Research doen, het is niet anders dan voor de krant.
Ik reed naar het havengebied in IJmuiden. Veel vrachtwagens, nergens chauffeurs. Het was nog zoeken. Maar uiteindelijk, bij een transportbedrijf, stond een wagen op het punt van vertrekken. Ik kon de chauffeur nog net aanspreken: ‘Goedemiddag, mag ik u iets vragen? Kan ik even bij u binnen kijken?’
De man, een blonde veertiger met een scherp getekend gezicht, schoof zijn zonnebril omhoog en keek alsof ik hem een schunnig voorstel deed. ‘Wacht even’, zei hij toen, ‘Ik zet hem even aan de kant.’
Hij stapte uit, keek eerst om zich heen en vroeg met enige argwaan: ‘Wat is precies de bedoeling?
Dat legde ik hem uit. De woorden schrijfles en scène leken hem niet echt te overtuigen.
Hij keek weer de straat rond.
‘We lopen even naar achter’, zei hij en posteerde zich bij achterkant van zijn wagen, waar hij de vergrendeling van de zware deuren controleerde.
Hij bekeek mij van top tot teen. ‘Dus je wilde in mijn cabine kijken?’
Ik zag mezelf staan, wat had hij te vrezen? Hij vervolgde: ‘Het is echt niet veel anders dan bij een personenwagen hoor.'
Ik legde het nog eens uit; dat ik bij voorbeeld wilde weten of hij het andere portier opende met een knop op afstand, of met een grendel. En dat het toch moest kloppen allemaal.
Opeens begon het bij mij te dagen. De vrachtwagenchauffeur vertrouwde het helemaal niet. Hij dacht duidelijk: dit is niet pluis. Hij dacht dat ik hem aan het afleiden was en dat intussen dertien Eritreeërs in zijn wagen zouden kruipen.
En ik dacht: Ja, tut, zonnebril op, zwartleren jack… Ik deed gauw mijn bril af en toonde mijn meest geruststellende glimlach.
‘Nou,’ zei hij, ‘Vooruit dan maar, je mag er niet in, maar je mag wel even van buitenaf kijken.’
Ik klom op de tree omhoog en keek rond. Het was minder spectaculair dan verwacht, maar ik bedankte met groot enthousiasme.
Hij draaide bij. ‘Je moest eens weten wat er hier in de haven allemaal gebeurt, voor je het weet heb je een paar van die gasten tussen je lading. ’s Nachts gaan hier de wagens allemaal achter het hek. Dus ik ben tegenwoordig een beetje voorzichtig.’
Ik gaf hem groot gelijk.
Hij klom achter het stuur, zette zijn zonnebril op, schakelde, beantwoordde mijn opgestoken hand met een zuinig knikje en reed weg.
Ik zag hem in zijn spiegel kijken, helemaal vertrouwen deed hij het nog steeds niet.
Ik liep terug naar mijn auto, bekeek mezelf in het weerspiegelende raam en gaf hem gelijk.
Ik zag eruit als een gevaarlijke vrouw.
Eindelijk weer eens.
Loes de Fauwe is journalist en oud-verslaggever van Het Parool. Ze publiceerde twee boeken, Kasba Holland (met Arthur van Amerongen) en Een moeilijke jeugd. Sinds Loes afscheid nam van de krant verheugt ze zich in haar bestaan als gepensioneerde. Zonder plichten, zonder wekker, maar nog steeds met een nieuwsgierige blik op de wereld.
Lisa-Marie van Barneveld is editorial illustrator. Ze houdt van korte deadlines en moeilijke onderwerpen. Haar geheime superkracht is meer verf op haar handen/kleren/tafel/kat krijgen dan op het papier.