Toen ik acht was reed er, vlakbij school, een tandarts met zijn vrouw in de gracht. Beiden verdronken, met achterlating van een meisje van elf en een jongen van negen. Sindsdien werd ik gekweld door een diepe angst mijn ouders te verliezen.
Waren ze met de Traction Avant een avondje naar vrienden, dan lag ik net zo lang wakker tot ik de vertrouwde geluiden onder mijn slaapkamerraam hoorde: een stoppende auto, het dichtslaan van portieren, de hakken van mijn moeder over het trottoir. Ze waren er, ze hadden de rit overleefd!
De plotselinge dood van de buurman, de vader van mijn vriendinnetje, maakte het er niet beter op. Ik at die avond bij haar, het eten stond al dampend op tafel toen er ineens een politieman voor de deur stond. Vreemde stemmen in de gang. Een jammerende buurvrouw. Mijn buurmeisje overstuur en niet begrijpend aan haar rokken. Even later zaten we samen op de bank in mijn eigen huis, waar mijn moeder ons probeerde zoet te houden met speculaasjes en warme melk. Waar was mijn papa, waar was de papa van mijn vriendinnetje, waar was haar moeder? De waarheid kregen we pas een dag later te horen. Haar vader was op weg naar huis dood van zijn fiets gevallen. Hartstilstand, nog geen vijfendertig jaar oud.
Deze ervaringen bereidden me nauwelijks voor op de vele vormen van vrees die me nog te wachten stonden: verlatingsangst, bindingsangst, vliegangst – zodra ze hun kans schoon zagen, drongen ze zich aan me op en probeerden me op de knieën te dwingen. Het duurde even voordat ik doorhad dat ze allemaal op hetzelfde uit waren: mij de vrijheden afpakken die ik mij met zoveel moeite had verworven. De vrijheid om lief te hebben, de vrijheid mijn vleugels uit te slaan, de vrijheid me over te geven. Blijkbaar moest ik harder dan anderen mijn best doen om het allemaal te verkrijgen en te behouden.
Soms leidde dat tot gênante situaties. Zo liep ik eens, vlak voor vertrek, door het gordijntje naar de cockpit om de piloot te wijzen op de ‘ijsafzetting op de vleugels’ – een fenomeen dat (had ik eens gelezen) verantwoordelijk is voor het neerstorten van menig vliegtuig. Zelden werd mij een vernietigender blik toegeworpen dan toen, door die zongebruinde woesteling die voor de komende paar uur aan het stuur van mijn leven zou zitten.
Ja, ik ben vaak bang geweest. Bang om te kwetsen, bang voor geweld, bang voor de liefde, bang voor de dood. Maar al die angsten zijn ouder geworden, net als ik, en sommige hebben veel van hun kracht verloren. Wat over is, is als het zachte zoemen van de ijskast. Het is er altijd, op de achtergrond, maar je went eraan en soms lijkt het even helemaal weg. Maar om de zoveel tijd slaat hij aan. Hij rammelt en schokt een beetje en haalt je terug bij de les.
Angst. Hij hoort nu eenmaal bij het leven. En als hij weg is ben je dood.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.