Alarmerende berichten zijn het, over de krapte op de woningmarkt. Vooral de zogeheten starters zijn de dupe: de huizen zijn op en het zal nog twintig jaar duren voordat er voldoende is bijgebouwd.
Voor mijn geestesoog zie ik rijen tenten waarin jeugdige tweeverdieners straks de winter moeten zien door te komen, verstoken als zij zijn van een gerieflijk dak boven hun hoofd. Gewoonlijk zie je dergelijke taferelen op tv, wanneer zich in een ver buitenland een natuurramp heeft voltrokken. Nu zullen de woonkampen binnenkort op de speelweides van onze eigen Randstad verrijzen. Het Leger des Heils loopt zich al warm om deze nieuwe doelgroep bij invallende kou van een kop erwtensoep te voorzien.
Ik moet denken aan al die pasgetrouwde stellen die, toen ik jong was, bij hun ouders introkken, in afwachting van een eigen huis. Aan de verhalen die je daarover hoorde: het was vaak lastig, omdat de zolderverdieping zo klein en gehorig was, maar het was ook praktisch, goedkoop en best gezellig, zo met z’n allen – tijdelijk – op een kluitje.
Ik moet denken aan al die alleenstaande, ongetrouwde mensen die in die dagen een kamer huurden bij particulieren, waar zij dan ook vaak ‘in de kost’ waren. Wie alleen was had niet eens recht op een eigen woning.
Kort na de oorlog was de woningnood zelfs zo hoog, dat gezinnen die een kamer over hadden van overheidswege werden gedwongen iemand op kamers te nemen. Zo kwam tante Joek in ons leven, een jonge sociaal werkster die de grote voorkamer op onze bovenverdieping betrok. Deze wat nuffige, door mijn ouders met ‘mejuffrouw’ aangeduide dame, ontwikkelde zij zich al snel tot een toffe tante, met wie mijn zusje en ik een hechte band ontwikkelden.
Haar leukste eigenschap was dat zij vaak ’s ochtends vroeg, als onze ouders nog sliepen, op onze deur klopte. Nooit kwamen wij sneller uit onze bedjes. Als dieven in de nacht slopen wij over de overloop naar haar kamer, waarvan de deur uitnodigend op een kier stond. De geur van geroosterd brood, bereid op een gloeiend ‘straalkacheltje’, deed ons watertanden.
Gedrieën zaten wij even later om de ronde tafel, tante Joek in haar roze duster en een hoofd vol krulspelden, wij in onze pyjamaatjes, ongegeneerd het brood uit tantes mond kijkend. Heel af en toe reikte zij ons een stukje aan, waarna wij voor een paar gelukzalige momenten het wonder proefden van die glanzend bruine, over de gesmolten roomboter uitgesmeerde jam die geen jam was (maar wat dan wel?) en die door tante Joek op samenzweerderige toon ‘marmiet’ werd genoemd.
Ons gedeelde geheim – iedereen vond het smerig, behalve wij drieën! – verbond ons voor het leven. Jammer genoeg werd haar, kort voor onze puberteit, een tweekamerflat toegewezen, maar ze verdween niet uit beeld. Geen verjaardag, trouwdag of examenfeest ging voorbij of tante Joek was onze getuige.
Zo verrijkte de woningnood van toen indirect mijn leven door de komst van deze tante, die met haar andere gewoontes en levensstijl een vleugje exotisme bracht in ons modelgezin.
Voor mij stond zij symbool voor vrijheid en eigenzinnigheid. Net als zij verdiende ik mijn eigen brood, hield ik van andermans kinderen en kan ik nog steeds geen dag zonder Marmite.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Micha Huigen is een Zwolse illustrator. Wat in zijn werk veel terugkomt is een spel met de werkelijkheid, waardoor in één oogopslag nog lang niet alles gezien is.