Dit is de reactie op Melle's eerdere brief.
Jeruzalem, vrijdag 5 maart 2010
Beste Melle,
Ik zit hier nu ruim een maand. Bij tijd en wijle zijn de indrukken en emoties teveel om goed te kunnen verwerken. Op het moment van schrijven zit ik op een terrasje te genieten van de geluiden om me heen in de namiddagzon. Ik probeer m’n hoofd een beetje leeg te maken door de ervaringen van de dag een plaats te geven en doe zo een poging mijn gedachten op orde te krijgen. Tegelijkertijd wordt op de tafel achter mij een vrolijke baby heen en weer geschoven, waarbij geluiden worden gemaakt die het amusement kennelijk dienen te verhogen. Whoeeeee... whoeeeeee. Zelfs nu, nu ik de hectiek, het lawaai en de stank ben ontvlucht, zelfs nu staat Jeruzalem nauwelijks een moment van rust toe. Helderheid van geest tolereert de stad maar zelden van diegenen die zich binnen haar muren wagen.
Hoewel ik hier al langer ben, heb ik me vandaag voor het eerst in de Oude Stad begeven. De Oude Stad is een wirwar van straatjes, geschiedenissen, culturen, religies en waarheden, waar de meeste gekken elkaar vinden, in strijd of in eendracht. Buiten een sporadisch toeristisch bezoek heb ik er gelukkig weinig te zoeken; vandaag was de Heilige Grafkerk, over wiens turbulente geschiedenis ik de afgelopen weken heb gelezen, de reden van mijn bezoek. De kerk is door Protestante Christenen vanaf de negentiende eeuw bekritiseerd en veracht als religieuze kermis en haar stenen zijn doordrenkt met bloed. Niet alleen het bloed van de kruistochten, maar ook dat van de permanente strijd tussen de verschillende Christelijke groeperingen die de kerk moeten zien te delen. De spanning en chaos zijn in de donkere gangen en vele kapellen, elk met hun eigen relikwieën, vermengd met een penetrante wierooklucht. Het beklemmende werd me al snel teveel en gelukkig kon ik op tijd vluchten, de kerk uit, de Oude Stad uit.
Zo hectisch als het ene moment in Jeruzalem kan zijn, zo relaxt en rustgevend is het volgende. Het terras waar ik ben neergestreken is nauwelijks een kilometer van de Oude Stad vandaan, maar lijkt zich wel op een andere planeet te bevinden. Tevreden kijk ik toe hoe de shabbat zich als een warme deken langzaam over de stad heen trekt. Het terras om mij heen loopt langzaam leeg en tafeltjes worden opgedoekt. Mensen wensen elkaar een goede rustdag toe en verdwijnen uit het zicht. Als ook ik m’n spullen pak en naar huis loop, zie ik dat de straten die normaal gesproken permanent verstopt zijn met toeterende auto’s en bussen nu vrijwel leeg zijn. Terwijl rolluiken naar beneden worden getrokken en de stoelen in ontelbare cafés worden opgestapeld, sterft het geroezemoes in de verte weg. De warmte van de dag slaat neer en een frisse wind steekt op (Jeruzalem ligt in de bergen, aan de rand van de woestijn en zeker in deze tijd van het jaar kunnen de nachten soms fris zijn). De stad komt tot stilstand en alles houdt, voor één dag, op met schreeuwen, ronken en toeteren. Eindelijk.
En toch brengt die rust ook een bepaalde confrontatie met zich mee. Door de weeks ben ik druk met van alles en nog wat. Ik maak lange dagen heb weinig tijd om stil te staan bij het feit dat ik, ondanks alle bekendheid met de omgeving, alleen ben in een vreemde stad. Ik ben alleen en voel me soms ook wel eenzaam. Als ik zo bezig ben, heb ik het eigenlijk nauwelijks door. Maar als dat en alles om me heen even stopt, kan ik niet meer om de latente werkelijkheid heen.
Geconfronteerd met mezelf, realiseer ik me meer dan ooit dat eenzaamheid de permanente status is waarin de mens verkeert, de default mode. In essentie zijn we alleen en onbegrepen. Willem Frederik Hermans omschreef wetenschap ooit als ‘de titanische poging van het menselijk intellect zich uit zijn kosmische isolement te verlossen’. Maar overstijgt deze ambitie niet alles? Welke behoefte leeft sterker in ons dan die om onze eenzaamheid te doorbreken? Daarvoor maken we contacten en scheppen we cultuur; in de poging een aansluiting met onze medemens te forceren. En op een zo pijnlijk stille dag als deze realiseer ik me, ondanks mijn verachting, hoe belangrijk en noodzakelijk het is om af en toe tegen iemand aan te kunnen praten.
Enkel een paar Vroeg Middeleeuwse heiligen zijn de strijd met de eenzaamheid frontaal aangegaan door zich aan de mensheid te ontrekken en het leven voort te zetten in een holle boom of verlaten grot. Maar ik weet dat het niet te winnen valt en geef me voor vandaag aan de gapende stilte over. Zondag, hier de eerste dag van de week, kijk ik weer uit naar een teken van leven, hoe futiel ook.
Lieve groet, shabbat shalom,
elon