Met het imponerende derde album The Suburbs voegden indie-rock helden Arcade Fire een nieuw hoofdstuk toe aan hun triomftocht door muziekland. Maar er kleeft ook iets donkers en onfris aan de overrompelende meezingers van de band: een hang naar alles wat voorbij is en hardnekkige afkeer van de moderne wereld.
Net als honderdduizenden anderen op deze wereld stond mijn zomer op muzikaal vlak in het teken van het gespannen wachten op het nieuwe album van de grootste indie-rockband van dit moment: Arcade Fire. Na een geraffineerde mediacampagne bracht de band op 3 augustus eindelijk zijn derde album uit, The Suburbs. Een album dat de hooggespannen verwachtingen van de vele fans meer dan waarmaakte: veelomvattend, meeslepend, bombastisch, energiek. Minder zwaar op de hand en minder donker dan voorganger Neon Bible (2006), meer doorwrocht en volwassen dan debuut Funeral (2004). Arcade Fire lijkt definitief klaar voor de stadions van deze wereld, als de U2 van de jaren ’10.
Ongemak
Maar tussen mijn bewondering voor dit knappe staaltje vakmanschap door bekroop mij langzaam ook een zeker ongemak, waarvan de eerste kiemen al bij het lekken van de eerste paar nummers van The Suburbs werden gelegd. Een ongemak dat te maken heeft met datgene waar het fenomeen Arcade Fire volgens mij naast speelplezier, passie en liefde voor muziek ook voor staat: een hang naar nostalgie, naar melancholie en misschien zelfs een donker randje anti-vooruitgangsdenken. De verwijzingen naar jeugd, ouders, kinderdromen, wensen en nachtmerries op Funeral konden nog gezien worden als het met veel gerammel en bravoure afschudden van oude idealen door jonge, hongerige honden (‘But now that I’m older, my heart’s colder and I can see that it’s a lie’). En de donkere, apocalyptische sfeer van Neon Bible kon nog geïnterpreteerd worden als de politieke geldingsdrang van een undergroundband in het Bush-tijdperk (‘Every spark of friendship and love will die without a home’). Maar The Suburbs is een heus conceptalbum, gemaakt door aankomende supersterren van net over de dertig. Een album over de vervreemding in de buitenwijken uit hun jeugd, dat daar gelijktijdig op terugkijkt als een idyllisch en onbezorgde tijd, en ook een gitzwart beeld schetst van de toekomst en de mensheid in het algemeen en (technologische) vooruitgang in het bijzonder: ‘Now our lives are changing fast. Hope that something pure can last.’
Als je hun werk nader bekijkt, zie je dat Arcade Fire, van hun bandnaam tot hun schoenen, een geraffineerd totaalplaatje brengen met een boodschap die tamelijk eenduidig is: de moderne wereld deugt niet. In het geval van de teksten is dat zo klaar als een klontje, getuige bovenstaande citaten en zinnen als 'In line for a number but you don't understand, like a modern man' of 'One day they will see it's long gone.' Maar de boodschap wordt ook subtieler verpakt: in hun kleding, hun houding in de media en opstelling als publieke figuren roepen ze het beeld van moderne bohémiens op. De outfits, en vooral die van frontman en -vrouw (en echtpaar) Win Butler en Régine Chassagne, zijn een collage, een assemblage van alternatieve stijlen: van jaren twintig swing tot jaren zeventig punk, maar altijd weldoordacht en scherp gestyled.
Afbeelding: Arcade Fire
Ze zijn politiek kritisch, maar ook licht excentriek, erg op zichzelf en moeilijk benaderbaar. Ze roepen daarmee het beeld van de 19e-eeuwse Romantische kunstenaar op: miskend en onbegrepen. Een stijlfiguur waar de popmuziek zich wel vaker van bedient (het is misschien zelfs één van haar fundamenten), maar zelden zo openlijk. Hun albums, en met name The Suburbs, zijn vormgegeven volgens perfecte retro-regels: nieuw, maar oud, fris, maar met een flinke scheut melancholie.
Spel met verwijzingen
Maar belangrijker nog is de band zelf: de podiumpresentatie en de muziek. Eén van de redenen voor het plotselinge wereldwijde succes in 2004 waren de onverwacht over-energieke, haast extatische optredens die de zevenkoppige band ten beste gaf: eindelijk weer echte muzikanten! Eindelijk weer echt musiceren! Het is immers een cyclisch terugkerende klacht dat de ‘echte’ muzikanten verdwijnen ten faveure van computers en prefab sterren. Arcade Fire was echt, vol vuur, gepassioneerd. Zij maakten muziek zoals ze dat vroeger deden, op echte instrumenten. Het is een onmiskenbare verdienste van de band dat ze het voor elkaar hebben gekregen dit imago te bewaren, terwijl ze nu overduidelijk een goed geoliede indie-rock machine zijn, waarbij kosten nog moeite worden gespaard om een overdonderende show neer te zetten. Alleen Win Butlers incidenteel geuite geïrriteerde verveling tijdens het eeuwige touren doet vermoeden dat er een hoge dosis ingestudeerde routine in het spel is. Dit draagt dan echter weer bij aan zijn imago van getormenteerd artiste die eigenlijk wel wat beters te doen heeft dan de halve wereld rondreizen.
De muziek blijft - hoe vernuftig, knap, aanstekelijk en geraffineerd ook - niet vernieuwend te noemen. Arcade Fire speelt een subtiel spel met verwijzingen: van ‘all American’ Bruce Springsteen, naar Blondie en van Elvis naar Pavement, met vleugjes Depeche Mode-elektronica en toefjes sixties-folk. Dit spel met herkenning en vervreemding, gecombineerd met de majestueuze orkestraties, de orgastische uitbarstingen, de meezingrefreinen en meeneuriecoupletten, zijn de slagroom op de taart voor de fans: dat wat de band een haast onweerstaanbare aantrekkingskracht geeft en er voor zorgt dat je er in verdwenen bent voor je het weet, of je wilt of niet. Meeslepend is een understatement: het overweldigt. De muziek van Arcade Fire is altijd subtiel, altijd tot in de puntjes doordacht en gedetailleerd uitgewerkt, maar het is nooit ingewikkeld. De melodieën blijven in je kop hangen, de grooves zijn lekker en de refreintjes gaan er in als boterkoek. Hoewel de al te lompe (en uitzonderlijk aanstekelijke) koren van Funeral op The Suburbs helemaal zijn verdwenen, zijn deze ingeruild voor subtielere vormen van oorwurmen: het aanstekelijke refrein van opener en titelsong The Suburbs, de lekkere groove van City with no Children en de broeierige opbouw van We Used to Wait. Eenmaal gehoord laat het je niet meer los.
De ideale vlucht
Arcade Fire brengt dit alles met een haast verstikkend dodelijk ernst. Het woord relativering staat in hun woordenboek niet en humor al helemaal niet. En dat is waar de schoen wringt: het plaatje wordt zo compleet opgediend dat je je afvraagt of ze zich zelf wel bewust zijn van het gevaar dat het enigszins reactionair is om je zo af te keren van alles wat met vooruitgang te maken heeft. Dat het niet volstaat om alleen maar in jezelf gekeerd te verlangen naar de wereld tussen de klik van het lichtknopje en het begin van een droom (op No Cars Go van Neon Bible), alleen maar te vluchten in het verleden en te zwelgen in dat wat voorbij is. Je kan niet blijven roepen dat vroeger alles beter was en dat de ‘puurheid’ en ‘zuiverheid’ (sowieso nogal dubieuze termen) lijken te verdwijnen. Zeker niet als je zelf op volle toeren meedraait in een machine die voortkomt uit precies deze ontwikkeling. Dit is exact waar mijn ongemak vandaan komt. Arcade Fire is een vlucht. En popmuziek is vaak een uitweg uit het alledaagse, een drug om de beslommeringen te vergeten. Maar als popmuziek een drug is, dan is Arcade Fire heroïne: dat is lekker, maar ook verdomd verslavend; de ideale vlucht, maar geenszins ongevaarlijk.