Alweer de laatste zondag van een groot schrijver, geschreven door Merijn de Boer en geïllustreerd door Leila Merkofer. Een zondag gemist? Lees de vorige afleveringen hier nog eens terug.
Hij zat op de veranda van zijn huis te schrijven. Het was al warm en broeierig en hij had zijn T-shirt uitgetrokken. Zijn blote voeten rustten op de koele stenen vloer.
De tuinman liep over het gras en rolde een kruiwagen met bladeren voor zich uit. “Goedemorgen,” zei de oude man maar hij reageerde niet en schreef gewoon verder. Hij liet zich niet afleiden, ze moesten hem met rust laten nu. De flow mocht niet verstoord worden.
Als een bezetene, zich nauwelijks drukmakend om grammatica of formuleringen, vulde hij de vellen papier die op zijn houten tafeltje lagen. Zijn pen legde hij alleen maar neer als hij een slok nam uit het whiskyglas, dat nu nog gevuld was met soda.
De hovenier harkte het zand rond de palmboom aan het einde van zijn terrein. Toen de man opkeek, hield hij zijn hand even omhoog. Als goedmaker voor zijn eerdere botheid.
Hij nam een slok en besloot dat het voldoende was voor vandaag. Het einde van een schrijfdag werd dagelijks bepaald door de honger die hem rond een uur of twaalf overviel. Dat was een prima tijdstip. Hij had nog energie om door te gaan en hij wist hoe hij verder moest met het verhaal. Morgen zou hij het zonder moeite weer kunnen oppakken. Een schrijver moest zich nooit mentaal opbranden. Een schrijver moest altijd sterk blijven.
Hij liep naar binnen en stond even later weer op de veranda met een worst in zijn hand. Dit is een goede worst, zei hij tegen zichzelf. Een heel goede worst. Alleen Amerikanen weten hoe ze een goede worst moeten maken. En hij dacht aan de worsten in Europa die hem nooit zo hadden gesmaakt als hier, nu, op de veranda van zijn huis, terwijl zijn mooie vrouw nog lag te slapen. Ik heb geschreven en dat ging goed, ging hij in gedachten verder, en nu eet ik een worst, een hele goede worst.
Uit de bosjes kwam een kat. Het beest strompelde het gazon op en liet zich na een paar moeizame stappen tussen de grassprieten vallen. De tuinman stond met zijn rug naar hem en de kat.
Hij nam de laatste hap van zijn worst, bedacht nog eens hoe goed die worst smaakte, veegde zijn vingers af aan zijn bermuda en liep naar de kat. Het beest zag eruit alsof hij net een ongeluk had gehad. Waarschijnlijk aangereden door een auto, dacht hij.
Zijn vingers, die ondanks het afvegen nog altijd vet waren van de worst, stak hij uit naar de kop van de kat. De kat reageerde niet. Dit is niet een gezonde kat, dacht hij. Een gezonde kat zou deze vingers die smaken naar de beste Amerikaanse worst ter wereld zonder aarzelen aflikken. Hij hurkte en keek het beest in de ogen. Hij schrok en deinsde achteruit. Deze kat lijdt, dacht hij. Hij zag het in de troebelheid van de groenbruine ogen.
Vastberaden liep hij het huis in en zocht het pistool. Het pistool waarmee zijn eigen vader, die lafaard, zichzelf door de kop had geschoten. Zoiets zou hij zelf nooit doen. Zoiets zou zijn grootvader, die in de oorlog gevochten had, ook nooit doen. Hij leek niet op zijn vader. Hij leek op zijn grootvader.
Met het geladen pistool in zijn hand kwam hij naar buiten. Hij liep naar de kat, die zich niet had verplaatst, en schoot twee keer. Eerst door de kop en daarna in de buik. Daarna ging hij op zoek naar een schep om het beest te begraven.
Terwijl hij op weg was naar de schuur kwamen Pauline en de tuinman aanrennen. Pauline droeg haar nachthemd en hij dacht: we moeten met elkaar vrijen in de tuin nu. Ik heb een goede schrijfochtend gehad, ik heb een kat gedood en nu moet ik met mijn vrouw neuken. Zo moet een dag zijn. Zo zou iedere dag moeten zijn.
“Wat heb je gedaan?” riep ze in paniek. Aan haar ogen kon hij zien dat er iets mis was.
“U heeft de kat van de Macy’s neergeschoten,” zei de tuinman.
“Wat?”
“Dat is Dusty, de kat van de buren,” zei Pauline.
Hij ging zich niet van de wijs laten brengen. “Deze kat was gewond,” zei hij. “Ik heb deze kat uit zijn lijden verlost. Ik heb iets gedaan wat mijn grootvader ook gedaan zou hebben.”
“Maar lieverd, je weet toch dat Dusty een beetje mank loopt,” zei Pauline. “Dat is al jaren zo. Dat is toch geen reden om…”
Maar de worst dan, dacht hij. Een gezonde kat had mijn vingers afgelikt.
Het hoofd van Frank, de buurman, verscheen boven de bakstenen muur. “We hoorden een knal,” zei hij, “en we dachten, we komen even kijken of alles in orde is.”
“Ja hoor, alles is in orde,” antwoordde hij bars. Hij ging voor de kat staan.
De stemmen van zijn buurkinderen klonken van achter de muur. Ze waren te klein om eroverheen te kijken.
“Mijn man heeft jullie kat vermoord,” zei Pauline. Daarna liep ze zonder nog iets te zeggen het huis weer in. Hij keek naar de dode kat en daarna naar Frank.