Gilles slaapt niet meer. Gelukkig is hij huisvrouw, en schrijver. Iedere zondagochtend heeft hij op hard//hoofd een moment voor zichzelf. Zondagsrust: het (niet zo jonge) vaderschap van Gilles van der Loo, van onderen belicht.
Door de lange rit zou Nadim in slaap vallen in zijn kinderstoel, zijn speen bewegend op zijn gezicht als een dobber waar een vis aan knabbelt. Ik zou mijn rechterarm tussen de autostoelen neerlaten en mijn hand op de kop van Otis de Hond leggen. Zijn kop zou glad en warm zijn als een steen in de zon.
Birre zou vragen wat we gingen lunchen en ik zou weten dat ze eigenlijk bedoelde dat ik mosselen moest kopen bij de vishandel in het dorp, om er in het vakantiehuisje op de dijk een pasta mee te maken. Daarna zouden we naar zee gaan.
Ik zou vragen: “Heb je linguine meegenomen?”
Naast me zou Birre glimlachen. “En knoflook.”
Sinds de dood van mijn beste vriend Gijs, die altijd precies deed waar hij zin in had en daar geweldigerwijs ook anderen blij mee maakte, speel ik vaker dan ooit het spel Wat zou je doen als dit je laatste dag was?
Het is een eenvoudig spel. Ik denk dat iedereen het kent.
Tegenwoordig zie ik elke dag als mijn laatste, wat een vloek is, maar ook een groot cadeau. Een vloek om overduidelijke redenen; een cadeau omdat me nu veel moois opvalt dat vroeger aan me voorbij zou zijn gegaan. Met dat moois maak ik verhalen, en zo draag ik bij aan het sprookje, aan de collectieve afspraak over wat het betekent om gelukkig te zijn.
Vandaag wordt waarschijnlijk niet mijn laatste dag. Niet écht. Ik zit dan ook niet met mijn gezin in de auto, maar schrijf deze column aan de keukentafel in het huis van mijn ouders. Als ik wat opzij leun kan ik de achterkant van de bank in de woonkamer zien, waar mijn moeder met Nadim op schoot zit. Ze leest hem zijn lievelingsverhaal voor: het Gouden Boekje over de Koekeman.
“Lang geleden leefden er een oud vrouwtje en een oud mannetje. Kinderen hadden ze niet, en daarom maakte het oude vrouwtje op een goede dag een mannetje van koek…”
In de tuin achter het raam staat mijn vader over een rozenperk gebukt met een oranje harkje in zijn hand. Een kinderharkje. Zijn laarzen lijken opeens veel te groot. Ik volg mijn vaders kalme bewegingen en luister naar mijn moeders stem.
Mijn vader is er nog.
Mijn moeder is er nog. Ze leest mijn zoontje voor, en mij stiekem ook.
Boven de rugleuning van de bank steken twee bolletjes uit. Het kleinste valt af en toe tegen het grotere aan. Als het verhaaltje afgelopen is, zal het tijd worden om een boterham te eten. Daarna moet het kleine koppie naar bed.
Je laatste dag, blijkens mijn vriend, heb je niet voor het kiezen. Kijk naar de Koekeman, die hoopvol de wijde wereld in ging, maar eindigde in de bek van de vos. “En daarna,” leest mijn moeder, “heeft het Koekemannetje helemaal niets meer gezegd, nooit meer.” Met een klap sluit ze het boek.
Nu zal ik opstaan, een omelet bakken en die in vier stukken verdelen. Nadim zal met al zijn vingers in het ei prikken en daarna alleen een broodkorst eten. Als hij die opheeft, zal ik kijken hoe mijn vader - op zijn te grote laarzen - mijn zoon naar bed brengt; hem een aai over zijn koppie geeft en het licht uitdoet.
Misschien moet ik ophouden te dromen over ideale laatste dagen.
Vandaag zou goed genoeg zijn.