Deel 3 uit onze reeks zomerproza. Wat blijft erover als je geluiden uiteentrekt, de buitenkant stukmaakt, kijkt wat er schuilgaat achter de huid waardoor we worden beschermd? Een verhaal van Bart Verbunt.
“Waarom doe je dit zo graag?” Ze wees naar het bureau. Er lag een soldeerbout op en een klein, opengewerkt speelgoedkeyboard. Op de vloer lagen meer keyboards, oude radio’s, stukken plaatmetaal, rammelaars, gitaarversterkers en zelfgeknutselde instrumenten die rudimentair en grof oogden. “Omdat ik de muziek die eruit komt mooi vind.” “Dat begrijp ik, maar waarom ga je dan geen gitaar spelen ofzo?” Hij haalde zijn schouders op. Het gebaar paste goed bij zijn uiterlijk. Hij was lang en leek mager in zijn te wijde spijkerbroek en groen-grijs gebreide trui. Zijn haren waren warrig maar zijn gezicht was gladgeschoren. “Ik maak ze kapot, niet alleen de apparaten maar ook de geluiden die eruit komen. Als alle geluiden stuk zijn, dan laat ik ze elkaar vinden, langzaam, en dan is de muziek heel. Dan maak ik haar weer stuk, dan wordt ze weer heel, dan maak ik haar stuk, dan wordt ze heel, en zo verder. Dat vind ik mooi.”
“Wil je wat laten horen?” Hij aarzelde even, knikte en ging toen midden tussen de rommel op de vloer zitten, zette een paar versterkers aan en begon. De apparaten krijsten door het geruis van de speakers, ze deden pijn aan haar oren. Toen klonken ze klaaglijk, ze huilden, tikten, bonkten, de geluiden vielen in een vreemde harmonie. Die trok hij weer los, liet hij weer samenkomen. Zij zag hem bewegen met trefzekere vingers die aan knoppen draaiden en plukten aan snaren, en de muziek werd een vacuüm waar ze in werd gezogen.
Na een minuut of tien liet hij de geluiden langzaam wegebben. Nu keek hij naar haar. Ze was klein en slank, had een roofvogelachtig gezicht met lang golvend bruin haar eromheen. Hij had haar niet meteen aantrekkelijk gevonden. Ze keek voor zich uit, verveeld of geconcentreerd. Hij kapte de laatste tonen af door de versterkers uit te klikken.
Hij wist niet goed wat hij moest zeggen. “Hou je van alle dingen die stuk zijn?”, vroeg ze. Zij zag er niet stuk uit, ze zag er sterk uit. “Daar heb ik nooit over nagedacht, misschien heb ik er wel een voorliefde voor. Vind je dit soort muziek mooi?” Ze keek hem recht aan. “Dit vond ik best mooi, ja.” Ze zei niet wat ze dacht, dat kon hij zien. “Dankje, en jij?” “Ik wat?” “Hou jij meer van volmaakte mensen?” Haar huid was gaaf en hard, hij vroeg zich af wat hij zou vinden als hij er een reepje vanaf zou trekken. “Wie had het over mensen?”, vroeg ze. “Ik, dingen verschillen niet zoveel van mensen.” “En mensen zijn soms net haperende machines. Waarom denk je dat ik van volmaakte mensen houd? Zie ik er zelf zo volmaakt uit?” Ze wachtte zijn antwoord niet af. “Volmaakt is niet te vertrouwen, je kan je er hoogstens achter verschuilen. Dan zou ik alleen van de façade houden, bedoel je dat?” Er verscheen een grijns op zijn gezicht. “Ja, ik geloof dat ik dat bedoel.” “Ah, dus dat vind je wel grappig?” Ze klonk verongelijkt, maar was niet boos. “Maar je vindt mij niet oppervlakkig hè?” “Nee, soms moet ik gewoon om mezelf lachen.”
Het was even stil. Toen ging ze vlak voor hem staan en keek naar zijn kruin, hij zat nog steeds gehurkt tussen zijn instrumenten. “Soms wil ik een beest zijn”, zei ze. “Dan zou ik mensen kapot scheuren om te kijken wat er binnenin ze zit, ik zou bij jou beginnen.” Nu moest hij hardop lachen. “Je kunt het ook gewoon aan me vragen.” “Nee, je zou geen eerlijk antwoord geven. Bovendien weet je het zelf niet eens.” Hij voelde haar hand vlak boven zijn haren maar zag alleen haar bovenbenen. “Daar heb je wel gelijk in. Misschien moet je maar in mijn hoofd kijken.”
Ze greep een pluk van zijn haar en zette een beetje kracht. “Misschien doe ik dat wel, een gat in je schedel slaan, en dan met mijn vingers erin om te voelen. Wat denk je dat ik vind?” “Ik denk dat je geratel hoort en allemaal metalen radartjes voelt die maar half in elkaar grijpen. Als je ze losrukt, kan ik eerst mijn armen niet meer bewegen en daarna mijn nek niet, mijn benen en zo verder. Tot mijn hart er uiteindelijk mee ophoudt.” Haar hand gleed langs zijn achterhoofd naar zijn nekwervels. “Nee dat kan niet, er moet iets levends inzitten en ik moet mezelf er terugvinden, anders heeft het geen zin.” Hij ademde traag uit en legde zijn hand op haar onderbeen. “Als jij in mijn hoofd kijkt, dan zet ik mijn tanden in je nek en bijt ik je huid stuk, zodat ik wat eronder zit naar buiten kan zien stromen, precies voor mijn voeten.” Ze duwde haar been tegen zijn gezicht. Hij haakte zijn hand achter haar knieholte en trok haar knie langs zijn lichaam. Ze zakte schuin over hem heen en zette even haar tanden in zijn hoofdhuid, daarna liet ze alleen haar lippen erop rusten. Haar handen drukten zijn hoofd tegen haar borst. “Je haar smaakt raar. Niet vies hoor.”