Tussen mijn vijftiende en mijn twintigste ging ik elke zomer naar Lowlands. Al mijn vrienden gingen, net als de vrienden van hun vrienden. Toch kreeg ik het iedere keer weer voor elkaar om iedereen kwijt te raken. Dat kwam meestal omdat ik mijn eigen koppige plan trok. Waar mijn kompanen bijvoorbeeld naar Limp Bizkit gingen, wilde ik per se Grandaddy zien. En dat was mooi en aardig, maar er waren nog geen mobiele telefoons en als ze er wel waren dan deden ze het niet. Dus moest je afspreken waar je elkaar na afloop zou treffen en dat was dan meestal onder dat ene bord. Maar als ik daar naartoe liep, leek de rest van het festivalpubliek de tegenovergestelde richting uit te moeten.
Ontblote mannentorso’s die plakten van bier en zweet dwongen tot een wijziging van voorgenomen koers. En dus hoste ik maar met vreemden, of zij eigenlijk met mij. Uiteindelijk kwam ik wel weer iemand tegen die ik kende. Ik deed dan net alsof ik nog steeds mijn eigen plan aan het trekken was, maar domweg met iedereen bevriend was geraakt. Ook ’s nachts ging het steeds mis. Liep ik vol goede moed met een tray bier de tent in waar ik een kwartier eerder nog zo bedenkelijk stond te housen, wist ik bij god niet meer op welke graden mijn dansgezellen zich bevonden. Mijn innerlijke kompas vindt op zo’n moment elke richting even onwaarschijnlijk. Dus deelde ik de lauwe rakkers maar uit aan willekeurig dankbare kelen en liep met gebogen schouders terug naar de camping.
Dan begon pas de werkelijke queeste, die naar mijn slaapplek. Dat kon nog uren duren, een ware uitputtingslag. Een keer zag ik in het schijnsel van mijn stervende aansteker tot mijn opluchting eindelijk de vertrouwde olijfgroene koepeltent, maar toen ik me in de slaapzak nestelde en daar reeds een lichaam aantrof – dat overigens onverstoorbaar verder snurkte – bleek het toch een tent te zijn die alleen maar heel erg op de mijne had geleken.
Het zijn maar een paar van de jeugdtrauma’s die naar boven kwamen drijven toen ik vijf weken terug weer door het polderfeestdorp liep. Veel was er niet veranderd. Maar nu was ik hier alleen, en kon ik dus niemand kwijtraken. Mijn vrienden van vandaag waren geen festivalbezoekers, maar muzikanten die zo op zouden treden. Nog maar een paar dagen geleden was ik door een van hen gebeld met de vraag of ik op de gastenlijst wilde. Daar had ik even over na moeten denken. Ik had mezelf namelijk voorgenomen nooit meer naar een festival te zullen gaan. De herinneringen die ik had wilde ik koesteren dan wel verdringen, verder was het mooi geweest. Over een week begon ik met een serieuze baan als docent voor een klas en over vijf maanden werd ik als alles goed ging vader van een kind, een kind dat ik de weg moest wijzen, een kind dat niet verdwalen mocht. Ik was er al met al klaar voor om oud te worden en daarna dood te gaan. Aan de andere kant zou zo’n spontane trip door herinneringenlaan ook iets surrealistisch-ironisch hebben. Een afscheid van de jeugdige onbezonnenheid, een onbezonnenheid die in mijn geval nooit veel meer was geweest dan een idée fixe dat ik aan een touwtje voor mijn ezelsneus gespannen hield bij gebrek aan wortel. Ik zou voor één dag gaan, wat het bij voorbaat tot een heel ander soort ervaring zou maken. Als je Lowlands ondergaat zoals het hoort, behoor je drie lange dagen tot een ander menssoort, één met een eigen bioritme en lichaamsgeur. Nu had ik de kans het eens als buitenstaander te bekijken, als antropoloog. Dat zou wel heel erg deprimerend en interessant tegelijk moeten zijn. Daarnaast is goede muziek altijd meegenomen.
De doorslag werd toch gegeven door het feit dat Rupert er zou zijn. Dat had ik op zijn Facebook gelezen. Ik volgde Rupert’s Facebook al maandenlang als een moderne sluipmoordenaar, omdat ik hem zo graag na al die jaren weer eens wilde ontmoeten. Alleen door hem de hand te schudden, door een gedicht met hem te schrijven en een kop cola met hem te delen, zou ik op een niet-ironische manier afscheid kunnen nemen van mijn zogenaamde jeugd en de rest van mijn verblijf op aarde met open armen begroeten. Of zo zat dat althans allemaal in mijn hoofd. En op Lowlands zou alles samenvallen, daar was ik heilig van overtuigd. Hij hoefde niet te weten dat ik kwam, ik hoefde niet met hem bij dat ene bord af te spreken. Wij zouden elkaar toevallig tegenkomen.
- Wordt vervolgd... -