De dag dat ik besluit te stoppen met schrijven word ik met een anoniem nummer gebeld door ene Freek. 'We kennen mekaar wel,' zegt hij. 'We hebben colleges samen gevolgd.' Hij spreekt 'colleges' uit alsof het geheime bijeenkomsten waren, waar vooral geen verdere woorden aan mogen worden vuilgemaakt. 'Natuurlijk ken ik je,' lieg ik, 'hoe is het ermee?' 'Uitstekend,' zegt hij, 'maar laten we meteen ter zake komen: kunnen wij elkaar vanavond ontmoeten?' Er gaat een rilling door me heen. Dit is een gesprek zoals je die normaal alleen in films ziet. Ergens heb ik het gevoel dat ik mijn hele leven op dit telefoontje heb zitten wachten, dat alles wat hieraan vooraf ging een oefening was voor dit moment. 'Waar?' vraag ik zakelijk. 'Café 't Pimpeltje, hoek Brandnetelgracht – Enge Kaassteeg, tien over acht,' zegt hij en verbreekt de verbinding.
In het café is het doodstil. Er hangen groen gehaakte kleedjes over de tafels, waarop antieke lampen staan die de ruimte in een zachte gloed doen hullen. Bewegingloos sta ik in de deuropening tot mijn ogen eraan gewend zijn. Dan zie ik een lange gestalte in een hoek naar mij wenken. Terwijl ik naar hem toe loop probeer ik hem te herkennen, maar hij komt me op geen enkele manier bekend voor. Hij zit achterover gezakt met zijn handen achter zijn hoofd, alsof hij daar al uren zit. En dat terwijl ik toch maar vier minuten te laat ben.
'Hallo Freek,' zeg ik en ik steek een hand naar hem uit. Als het tot mij doordringt dat hij geen plannen heeft zijn handen van achter zijn hoofd vandaan te halen, laat ik mijn hand behoedzaam in een broekzak verdwijnen.
'Ga zitten,' zegt hij.
Achterover gezakt blijkt de enig mogelijke houding te zijn in de stoelen van dit café. Naast ons zitten twee grijze mannen zwijgend te kaarten. Ik wil een sigaret opsteken, maar bedenk dan dat dat sinds een paar maanden niet meer mag in de horeca. Freek haalt een zak winterpenen van zijn schoot en houdt deze voor me.
'Neem een wortel', zegt hij. Ik wil zeggen dat ik meer trek in een biertje heb, maar doe wat mij gevraagd wordt. Er lijkt toch geen personeel in dit café te zijn, achter de bar staat enkel een manshoge clownspop met lichtgevende neus.
'We hebben weinig tijd,' fluistert Freek. 'Olaf heeft me gestuurd.'
'En wie is Olaf?' vraag ik.
'Ach, hou je toch niet van de domme!' buldert hij. Van schrik valt de wortel uit mijn mond. In een soepele boog van bijna honderdtachtig graden buigt Freek zich helemaal voorover en grijpt me bij m'n kraag. 'Iedereen kent Olaf,' knarsetandt hij. En hij zegt het nog drie keer, elke keer iets rustiger, de laatste keer – terwijl hij me loslaat en zich weer achterover laat zakken - als een simpele constatering waar niemand omheen kan. En dat is het moment dat ik het ook begin te geloven. Natuurlijk ken ik Olaf. Er is geen mogelijkheid om Olaf niet te kennen.
'Ik heb gezegd dat het niet verstandig was, ik heb gezegd dat we er geen mensen van buitenaf bij moeten betrekken, ik heb gezegd dat het problemen zou kunnen brengen. Maar als Olaf iets in zijn hoofd haalt, is dat er met geen mogelijkheid uit te krijgen. Hij heeft alle vertrouwen in jou. Waag het niet dat vertrouwen te beschadigen.'
'Maar wat moet ik doen dan?' vraag ik met overslaande stem.
Freek kijkt me vol ongeloof aan. Dan begint hij onbedaarlijk te lachen en steekt nog een wortel in z'n mond.
'Je bent me d'r wel eentje,' zegt hij, 'dat moet ik je nageven.'
Enkele seconden lang vult enkel traag geknaag de ruimte.
Dan zegt hij ongeduldig: 'Kijk, je moet stukjes schrijven natuurlijk, columns of weet ik veel, je krijgt de volledige vrijheid om dat in te vullen zoals je wilt, zo belachelijk ver strekt Olafs vertrouwen. Maar goed, we houden je al een tijd in de gaten en hij is overtuigd van jouw potentie. Hier krijg je de kans je verder te ontwikkelen. Zolang je maar om de week iets inlevert. Deadlines zijn heilig. Je wil niet te maken krijgen met onze mannetjes als je je deadline niet haalt.'
'Stukjes? Stukjes waarvoor?' vraag ik verbaasd.
Freek haalt een kroontjespen uit zijn borstzak en pakt een bierviltje van tafel. Als hij is uitgeschreven schuift hij het viltje naar me toe.
'Verbrand dit zo gauw je thuis bent,' bijt hij me toe.
Nooit in mijn leven heb ik zulke kleine letters gezien, maar als ik mijn ogen dichtknijp is het te lezen.
'Online magazine voor kunst en journalistiek,' staat er. ‘Arti Journo of Harder Hoofd, we twijfelen nog over de naam.'Even denk ik dat de clown tot leven gekomen is, maar dan blijkt het een man in een gestreken gilet te zijn die naast ons tafeltje staat. Zo’n kelner zou je eerder in een ouderwets chique hotel verwachten, niet op een plek als deze.
‘Het bekende recept Rupert, voor hem ook,’ zegt Freek.
‘Komt eraan meneer,’ zegt Rupert.
‘We hebben immers iets te vieren,’ knipoogt Freek naar mij.
Dan sta ik op. Ik heb genoeg van deze vertoning. Ik heb er genoeg van om mij te laten intimideren. Ik heb vandaag een belangrijk besluit genomen en daar laat ik me niet zomaar vanaf brengen.
‘Ik heb nog niks toegezegd,’ zeg ik zelfverzekerd. ‘En dat ga ik ook zeker niet doen. Het is prachtig, werkelijk prachtig, dat vertrouwen van Olaf. Maar ik ben uitgeschreven. Nooit meer zet ik een letter op papier.’
Met een ongeduldige zucht staat Freek op. Hij pakt me weer vast, maar ditmaal beheerst, alsof hij hier in gedachten op heeft zitten oefenen.
‘Meekomen,’ commandeert hij en hij trekt me mee. We passeren de bar waar Rupert een olijf staat te schillen.
In vergelijking met de rest van het café is het licht in de wc ongenadig fel.
‘Waar was jij in de nacht van 9 op 10 februari?’ snauwt Freek.
Een enorme duizeling trekt door mijn hoofd.
‘Wat weet jij daarvan?’ hap ik naar adem.
‘Ik zei toch al dat we je al een tijd in de gaten houden?’ grijnst zijn pokdalige gelaat. ‘En dan heb ik het dus niet alleen over die documentjes op je computer.’
De ironie van mijn noodlot snijdt als een mes door me heen. Juist de nacht die ervoor zorgde dat ik nooit meer zou gaan schrijven, zorgt ervoor dat ik hier nu aan vastzit.
‘Hoe lang moet ik dat dan voor jullie blijven doen?’ piep ik.
‘Voor altijd natuurlijk,’ zegt Freek nonchalant.
Dan wordt het mij te veel. Ik trek me los en ren het café uit.
Als ik de volgende dag wakker word, duurt het even voor ik me alles herinner. Dan bedenk ik dat ik mijn jas in het café heb laten liggen. Op internet blijken er geen contactgegevens van ’t Pimpeltje te vinden. Als ik er langsfiets zijn de ramen afgeplakt met oude kranten, een deurbel is er niet. Een maand gaat voorbij waarin ik niets hoor en het mij steeds beter lukt er niet aan te denken. Eenmaal tref ik een wortelstompje onder mijn bureaustoel aan. Een paar dagen later word ik weer gebeld door een anoniem nummer.
‘Honderdachtennegentig’, klinkt de bekende stem aan de andere kant van de lijn.
‘Wat?’ zeg ik beduusd.
‘Olaf is te goed voor deze wereld, veel te goed.’ Het klinkt alsof Freek deze goedheid op de eerste plaats betreurt, maar er toch niets aan kan doen er ook bewondering voor te hebben.
‘Honderdachtennegentig bijdrages aan ons online magazine en dan laat hij je gaan,’ vervolgt hij. ‘En dat niet alleen. Hij heeft ook nog eens vakantiedagen voor je ingepland, Olaf meent dat een pauze zo nu en dan de kwaliteit van je werk goed zal doen. Je laatste stuk verschijnt dan op…’
Even denk ik dat de verbinding verbroken is, ik hoor zelfs geen ademhaling.
’13 juli 2016’.
Als ik mijn mond opendoe hoor ik dat er een hysterisch lachje uitkomt. 13 juli 2016, het klinkt zo bizar ver weg. Bijna zeven jaar van mijn leven zal ik vastzitten aan deze malloten.
‘Wie weet,’ zegt Freek, ‘dat Olaf en ik tegen die tijd weg zijn. Olaf kan nooit lang op dezelfde plek blijven zitten. Hij is een rusteloze visionair. Wie weet staat er tegen die tijd wel een vrouw aan het roer.’
Nu is het Freek die in lachen uitbarst.
‘Maar ook dan blijven we je natuurlijk wel gewoon in de gaten houden. Dat spreekt voor zich.’
‘En na die 13 juli 2016,’ het kost me moeite om de datum uit te spreken, ‘dan ben ik dus… vrij?’
‘Nou,’ zegt Freek, ‘daarna hebben we je ieder geval niet meer nodig, interpreteer dat maar zoals je wilt. Zie het als een open einde.’
Na een stilte die nog langer lijkt te duren dan de vorige hoor ik hem zeggen: ‘O ja, je eerste deadline is over zeventig minuten en vierentwintig seconden’. Dan wordt de verbinding werkelijk verbroken.
Met trillende vingers zet ik mijn computer aan en begin aan het eerste stuk.
PS: Men zal vast van Stockholmsyndroom spreken, maar toch ben ik Freek en Olaf dankbaar, evenals hun minstens zo illustere opvolgers. Mijn in de loop der jaren versleten eindredacteuren - en dan met name Annette van Tits, die het het langst met mij wist uit te houden - ben ik erkentelijk voor hoe ze met ijzeren geduld mijn stukken hielpen te perfectioneren. En uiteraard draag ik een zeer warm hart toe aan alle vaste illustratoren - Irene Wiersma, Tejo Verstappen, Gino Budo Hoiting, Leila Merkofer, Merlijn van Bijsterveld, Erik Wallert en Jesse Strikwerda - die onder de immer bezielende leiding van coördinator Jean-Maxim van Dijk in hun uiterst uiteenlopende stijlen altijd de kern van mijn woorden visueel wisten te vangen. Maar in het zwarte gat dat mij te wachten staat zal u, trouwe lezer, uiteraard het meest worden gemist! Toch hoeven we elkaar niet kwijt te raken. Al ben ik nu eindelijk vrij om te gaan en te staan waar ik wil, evengoed zal ik blijven schrijven. Tragisch genoeg lijk ik inmiddels niet meer anders te kunnen, ik heb verdomme zelfs uit vrije wil een boek uitgebracht. Al trek ik mij voorlopig terug in vermeende eenzaamheid, we weten elkaar wel weer ergens te vinden.