Na het zien van Roman Polanski’s The Ghost Writer sta ik op straat. In Brooklyn regent het net zo hard als in het Londen van die film. Ik wil het einde niet verklappen, maar Ewan McGregor, die de ghostwriter speelt van de voormalig premier van Engeland (Pierce Brosnan), gaat dus dood: geschept door een zwarte auto, net als hij erachter komt dat de vrouw van de voormalige premier van Engeland een CIA-agente is. Die voormalig premier is dan trouwens ook al dood, maar dat doet er niet toe. Wat er wel toe doet is dit: de film heeft een ghostwriter in de hoofdrol en een complottheorie als script.
Eenmaal thuis herlees ik Philip Roth’s The Ghostwriter. Die roman uit 1979 heeft hoegenaamd niets met Polanski’s film te maken. Behalve dan dit: de titels zijn hetzelfde op een spatie na, en de hoofdpersoon loopt óók rond met een complottheorie. (In het kort: Anne Frank is niet dood, Anne Frank woont in Amerika.)
Toeval? Voor iemand die een groot deel van haar werkende – en een groot deel van haar sociale – leven doorbrengt in het gezelschap van kunstwetenschappers, is dat knap lastig te geloven. Professoren, promovendi en studenten kunstgeschiedenis, literatuur worden getraind in het ‘interpreteren’ van boeken en foto’s en schilderijen en films. Wij krijgen diploma’s voor het ontdekken van symbolen waarvan schilders zelf niet wisten dat ze ze geschilderd hadden, en referenties naar Homerische verzen of naar Alice in Wonderland, waarvan auteurs geen flauw idee hadden dat ze die opschreven.
Willen Polanski en Roth me soms iets duidelijk maken? Zijn de ghostwriters in hun complotverhalen misschien bedoeld als aanwijzingen, als hints? In The Ghost Writer ontdekt Ewan McGregor uiteindelijk de waarheid door steeds het eerste woord van elk hoofdstuk van de voormalig premier z’n biografie te nemen, en die achter elkaar te plakken. Heb ik wel goed opgelet? Willen Polanski en Roth me misschien zeggen dat zij niet de werkelijke schrijvers en makers zijn van hun eigen werk?
Zou ik naar een symposium voor filmstudies of een comparative literature conferentie gaan en bovenstaande theorie presenteren, dan werd ik ongetwijfeld weggehoond door mijn collega’s academici nog vóór ik was uitgepraat. Aan de andere kant: een ‘lezing’ van The Ghostwriter en The Ghost Writer als impliciet commentaar op, ik noem maar wat, de mythe van de schrijver als geïsoleerd genie, of als erkenning van de collaboratieve aard van Literatuur, zou het in elk geval tot aan de vraag- en antwoordsessie redden. En wat, op de keper beschouwd, is nu werkelijk het verschil tussen complottheorie één en complottheorie twee?
Wanneer je er even over na denkt kun je niet veel anders dan concluderen dat de mindset van de kunstwetenschapper akelig veel overeenkomsten vertoont met die van de complottheorist: een grote fantasie, een detectiveachtig plezier in het ontrafelen van mysteries, en, als het even meezit, het vermogen zijn of haar theorieën redelijk overtuigend aan de man te brengen.
Die foto van Lewis Hine uit het begin van de twintigste eeuw, van een mijnwerker met een grote moersleutel in zijn handen? Dat is een directe verwijzing naar de heroïsche vaasschilderingen van de oude Grieken. Kijk maar naar hoe bol zijn rug staat, hoe gespierd zijn arm is! (Die moer is uiteraard een fallussymbool, dat ziet iedereen.) De reden voor dat camerastandpunt in Sherman’s March, de documentaire uit 1986? De filmmaker is een blanke westerse man, en de onbewuste minachting voor vrouwen die dan automatisch in het pakket zit heeft zich vertaald naar een interviewscène waarbij de geïnterviewde vrouw van bovenaf wordt gefilmd – we kijken letterlijk op haar neer!
Patronen zoeken, orde scheppen, verklaringen vinden: dat is wat kunstwetenschappers doen. De ware, werkelijke, diepe betekenis achterhalen van al wat mysterieus, spontaan, onverklaarbaar, en weerbarstig lijkt. We lullen recht wat krom is, vullen de gaten in onze theorieën op met letterbrij, poetsen gekke vlekjes weg, en aan het eind hebben we een mooi, af, en kloppend verhaal. "We tell ourselves stories in order to live," schreef Joan Didion ooit, en zo is het maar net. We ontrafelen de intrige, we vertellen anderen over het complot – en, door erover te vertellen, creëren we het complot.
Rationeel en hoogopgeleid en verstandig als we zijn, doen we waanideeën over Jaap de Hoop Scheffer, Afghanistan, en de Navo, of over 11 September en de Amerikaanse overheid, lacherig van de hand; ironisch genoeg worden we intussen opgeleid om precies zulke theorieën te formuleren.
Als ik niet beter wist zou ik zeggen dat het allemaal verdacht veel weg heeft van een samenzwering.