Filosoof Farid Zahnoun vraagt zich af wat walging is. Pis, stront, snot, puisten en smegma: het zijn vaak menselijke stoffen die ons doen walgen. Maar tranen dan weer niet. Waarom walgen wij?
“Heeft u misschien een sigaretje voor me?” Het station van Luik, ik ben op zoek naar de trein die mij terug naar Antwerpen moet brengen na een conferentie over mijn onderzoeksonderwerp: walging. Een man, niet echt een fris type, vraagt mij om een sigaret. Ik steek net mijn laatste op, dus ik moet hem teleurstellen. Hij vraagt me of ik het sigaretje misschien wil delen. Zo te zien heeft deze man al een tijd geen tandenborstel meer ter hand genomen. Niet dat hij nog veel tanden heeft, wel enkele bruine stompjes. Ik neem nog een laatste haal van de sigaret. “Je mag ’m houden,” doe ik joviaal. De sigaret, of is het de aanblik van de man, werkt op mijn darmen, en ik rep mij naar het stationstoilet. De wc-bril is, zoals het hoort in een station, smerig. Tot overmaat van ramp is hij ook warm. Hier heeft net iemand lang op gezeten.
Waarom delen we zonder aarzelen een sigaret met een vriend, maar niet met een vreemde? Waarom vinden we het gezellig om uren met de krant op de pot te zitten, maar willen we niet geconfronteerd worden met het feit dat een vreemde dat ook doet?
Waarom walgt een mens? Wat is walging? Is het bijvoorbeeld een emotie? Daar is binnen de psychologie nog steeds geen consensus over. Het lijkt in de eerste plaats een intuïtieve en reflexmatige reactie: je van het walgelijke afwenden is haast even natuurlijk als de reflex om opzij te springen voor een auto die je omver dreigt te rijden. Toch is er meer aan de hand. Walging mag dan wel een heel natuurlijke reactie lijken, andere zoogdieren kennen dit gevoel niet. En ook bij de mens duikt walging niet op tijdens de eerste levensjaren. Een peuter zou met plezier zijn koekje delen met die vieze oude man met z’n bruine tandenstompjes.
De ene walging is de andere niet
Walgen om een warme wc-bril of de geur van uitwerpselen moeten we ook onderscheiden van voedselgerelateerde afkeer. Die is wél aangeboren en blijkt zowel bij zoogdieren als bij baby’s voor te komen. Witlof is gezond, de meeste peuters lusten het niet. Dat is niet toevallig: veel bittere zaken die we in de natuur tegenkomen zijn inderdaad giftig. Mochten we niet over dit aangeboren vermogen beschikken, waren we waarschijnlijk al lang uitgestorven.
Hoewel beide ongetwijfeld met elkaar verbonden zijn, is deze evolutionair nuttige afkeerreflex niet hetzelfde als walging. Ook bepaalde beelden of handelingen kunnen iemand doen kokhalzen. In evolutionair opzicht is je neus snuiten in je hand volstrekt ongevaarlijk, maar wanneer we iemand het op straat zien doen, zullen we weinig geneigd zijn nader kennis te maken met deze persoon. Kortom, walging is meer dan een biologisch-evolutionair mechanisme dat ons voor het eten van schadelijke stoffen moet behoeden.
Ook in antropologisch opzicht is walging een vreemd verschijnsel. Het lijdt geen twijfel dat walging een universeel menselijke reactie is. Er zijn geen culturen bekend waar de walgrespons niet voorkomt, wat opnieuw wijst op een biologische verankering. Maar wat we dan als walgelijk beschouwen, verschilt van mens tot mens en van cultuur tot cultuur. Los van een paar ‘universals’ die blijkbaar overal mensen doen kokhalzen (feces, speeksel, menstruatiebloed, braaksel...) is ‘het walgelijke’ ontzettend divers. Een paardenbiefstuk is bij ons heel normaal, in de Angelsaksische wereld is paardenvlees eten ondenkbaar. Boeren aan tafel vinden de meeste mensen in het Westen degoutant, in China heeft niemand er problemen mee. En dan hebben we het nog niet over de talloze religieuze voorschriften die bepalen wat wel of niet mag gegeten of aangeraakt worden. Sla er Leviticus maar even op na. Samengevat: walging is universeel, het walgelijke is dat niet.
Walging is universeel, het walgelijke is dat niet.
Een derde eigenaardigheid heeft te maken met de verschillen tussen welke dingen precies ons doen walgen. De Britse filosoof Colin McGinn onderscheidt in zijn boek The Meaning of Disgust een negental categorieën van dingen die walging oproepen. Twee elementen uit zijn betoog vallen op: het walgelijke blijkt vrijwel altijd uit organisch materiaal te bestaan. Zelfs wanneer dit niet het geval is, duikt de walging op via associatie (denk aan plastic namaakstront). Ten tweede blijkt het object van walging erg vaak met het menselijk lichaam te maken. Dat laatste vind ik interessant.
Ik ben ook mijn drol
Dat er zoiets bestaat als ‘een ziel’ is wetenschappelijk op zijn zachtst gezegd erg onwaarschijnlijk. Toch kennen we allemaal het gevoel van niet samen te vallen met ons lichaam. Ik bedoel niet een of andere spirituele belevenis, maar de ervaring dat je jezelf niet meer in je eigen lichaam herkent. Als ik mijn lichaam ben, ben ik dan ook de nagel aan mijn kleine teen die traag maar zeker verder groeit? Ben ik dan ook de eerste grijze haar die buiten mijn weten om wortel heeft geschoten op hoofd? Ben ik dan ook de bruine substantie die nu nog in mijn endeldarm zit, maar zo dadelijk van het stationstoilet zijn tocht naar de oceaan zal beginnen? Walging bevindt zich op dit spanningsveld tussen het ‘ik’ en de betekenisloze materialiteit van ons eigen lichaam.
Dingen die we vies vinden aan het lichaam kunnen we opdelen in:
- zaken die door het lichaam worden uit- of afgescheiden (feces, urine, sperma, menstruatiebloed, etter, oorsmeer, snot, speeksel, smegma, boeren, winden);
- dingen die normaal deel uitmaken van het lichaam, maar die zich losgemaakt hebben (nagels, haren, huidschilfers, roos, afgepelde korstjes);
- zaken die zich normaal in het lichaam bevinden, maar om de een of andere reden aan de buitenkant zijn terecht gekomen (naast braaksel en bloed ook alle menselijke organen waar we doorgaans gelukkig niet mee geconfronteerd worden: darmen, maag, nieren, lever, galblaas, baarmoeder, … en ook de hersenen zelf);
- ten slotte kunnen we ook vies zijn van dingen die het lichaam ‘tekenen’: wijnvlekken, wratten, mee-eters, acne, brandwonden, littekens, haargroei op vreemde plaatsen of extreme zwaarlijvigheid.
Zweet interpreteren
Een goede strategie om te achterhalen waarom we al die dingen in meer of mindere mate walgelijk vinden, lijkt mij om ook eens de omgekeerde vraag te stellen: is er een lichamelijk product waar we onze neus niet voor ophalen?
Is er een lichamelijk product waar we onze neus niet voor ophalen?
Het beste voorbeeld dat ik hier kan bedenken zijn tranen. De vloeistof die uit de ogen stroomt van iemand die huilt, vinden we niet vies. Waarom? Voor zover ik weet zijn hier twee verklaringen voor in omloop. Zo zou onze tolerantie voor tranen te maken hebben met het feit dat ze zo op water lijken. Water wordt nu eenmaal geassocieerd met zuiverheid, waardoor ook tranen een zuiver karakter krijgen.
Maar stel, je ziet een mooi meisje huilen. Je hebt met haar te doen en vraagt wat er scheelt. "Niks”, zegt ze gemoedelijk, “ik heb alleen een ontstoken oog.” Op dat moment kan het oogvocht, dat we aanvankelijk interpreteerden als uitdrukking van verdriet, wel degelijk iets afstotelijks worden. Iets gelijkaardigs is er aan de hand met zweet. Het zweet van een atleet na een intensieve inspanning is oneindig minder walgelijk dan de okselvijvers van een vreemde op de tram. En we willen misschien wel geloven dat het hier om een ander soort zweet gaat, louter fysiologisch gezien is er geen verschil.
De tweede verklaring stelt dat we geen probleem hebben met tranen omdat ze uniek menselijk zijn. Misschien dat bepaalde primaten kunnen lachen, huilen lijkt enkel voor de mens te zijn weggelegd. Kan dit onze mildheid ten aanzien van het oogvocht verklaren? Dat zou betekenen dat alles wat lichamelijk gezien uniek menselijk is, immuun zou zijn voor onze walgrespons, wat absoluut niet klopt. Bovendien vinden we bepaalde ‘viezigheden’ veel minder storend bij dieren dan bij mensen. Uitglijden in een koeienvlaai is minder vies dan uitglijden in een mensendrol.
Een koeienvlaai is minder vies dan een mensendrol.
Tranen, in tegenstelling tot al onze andere secreties en excreties, hebben dus een symbolisch karakter. Ze betekenen iets: verdriet, ontroering. Ook zweet kan een symbolische lading hebben. Als we zweet interpreteren als uitdrukking van iets waardevols (noeste arbeid, sport, seks) vinden we het niet meer walgelijk. We lijken dus problemen te hebben als het lichaam zich ‘buiten ons om’ als louter lichaam manifesteert, en niet als symbolische uitdrukking van iets anders.
De geur in het toilet van dit station betekent niets meer dan het resultaat van een darmreflex. Daar valt niets meer aan te interpreteren. Er zit weinig anders op dan mijn adem inhouden en snel te doen wat mijn lichaam moet doen. Ik denk aan de ouwe stakker op het perron, en hoe ik ook probeer, ik zie geen symboliek in smerige oudemannentanden. Ik vraag me af: als hij zou huilen, zou de theorie dan ook omgekeerd werken: dat mijn walging verwijnt en ik troostend mijn sigaret met hem zou delen?