Er zat vorig jaar een jongen in mijn werkgroep die Tonio heette. Ik was niet echt bevriend met hem. Het was een jongen met wie ik buiten wel eens een sigaretje rookte voordat we verder moesten aan onze filmanalyse, of aan wie ik na een tentamen vroeg hoe het was gegaan. Het was een hele slimme jongen, een dromer ook wel. Hij was fotograaf, we waren vrienden op Facebook.
23 mei 2010 werd Tonio geschept door een auto, terwijl hij over de Stadhouderskade fietste. Hij ging naar huis van Paradiso. Hij heeft nog urenlang op de operatietafel gelegen, maar het heeft niet geholpen. Tonio is doodgegaan.
Mijn vrienden en ik waren geschokt over hoe willekeurig dit was. Hoe vaak wij daar wel niet gefietst hadden. Hoe veel te jong hij was. Hoe verschrikkelijk dit wel niet moest zijn voor zijn ouders en de mensen die hem echt goed kenden, als het voor mij al zo absurd voelde dat ik hem nu niet meer op de UvA tegenkwam. Ik kwam er toen pas achter dat zijn vader A.F.Th. van der Heijden was. Ik had nooit stilgestaan bij zijn achternaam.
Zijn vader kon niets anders dan wat hij altijd heeft gedaan. Hij is gaan schrijven. Hij schreef een requiemroman voor zijn enige zoon. Het is een indrukwekkend boek geworden van meer dan 600 pagina’s. Vrij Nederland gaf het vijf sterren, en schreef; ‘Zelden kwam de noodzaak om te schrijven, de noodzaak om te vereeuwigen wat anders voorbijgaat en voorgoed verzinkt, zo pregnant voor het voetlicht als in dit boek dat A.F.Th. van der Heijden nooit had willen schrijven.’ Het Letterkundig Museum in Den Haag wijdt een tentoonstelling aan het boek en aan Tonio.
Ik heb het boek zelf nog niet uit. Ik heb het nog maar net gekocht. Maar ik hoop dat iedereen het leest. Omdat jij ook op je eenentwintigste geschept had kunnen worden door een auto, of overmorgen als je terug fietst van een feestje. Omdat je ook graag zou willen dat er dan iemand met zoveel liefde een boek over jou zou schrijven. En omdat je dan ook zou willen dat mensen dat boek zouden lezen. Zodat het dan, misschien, wat minder willekeurig is.