Sinds een jaar of wat rijd ik auto. Eén uur per week, met naast me mijn rij-instructeur Hossni. Hoewel ik dus, inmiddels 30 jaar oud, nog steeds geen rijbewijs heb, heeft het autorijden me veel geleerd. Als je alleen als fietser gewend bent je in het binnenstedelijke verkeer te begeven, beleef je dat totaal anders dan vanachter het stuur van een auto. Dat heeft er toe geleid dat ik me op de fiets ook anders ben gaan gedragen. Plots ben ik een voorbeeldige fietser.
Inhalen doe ik alleen nog langs links, ik wacht geduldig op het groene licht en zodra de schemering valt bevestig ik lampjes aan het frame. Tegenwoordig geef ik ook heel consequent richting aan door mijn hand uit te steken in de richting die ik op wil gaan. Nu weet ik namelijk hoe vreselijk het voor een automobilist kan zijn als zo’n onberekenbare, kwetsbare malloot op een fiets zomaar afslaat op een moment dat je het niet verwacht.
Leuker is het er eigenlijk niet op geworden. Met weemoed kan ik terugverlangen naar de tijd waarin het verkeer gewoon een chaotische wirwar was van mensen in en op diverse vervoersmiddelen. Het belangrijkste doel was er ongeschonden doorheen op je bestemming aankomen. Hoe je dat deed maakte niet zo veel uit. Met de kennis die ik nu heb, is het een complex systeem van verkeersstromen en regels geworden. Een fragiel systeem: er hoeft maar één deelnemer lak aan de regels te hebben en alles loopt spaak. Het gevolg is dat ik nu niet alleen een voorbeeldige fietser ben, maar ook een gestreste en betweterige fietser. Vloekend tegen automobilisten die me voorrang geven, waar ik dat niet heb. Geërgerd zuchtend als ik andere fietsers zich langs een rood licht tussen de auto's zie storten.
Sinds ik leer autorijden ben ik dus een nette weggebruiker en steek ik steeds netjes mijn hand uit voor ik afsla. Maar dat uitsteken van je hand om richting aan te geven, is zo makkelijk nog niet. Vaak ben ik hyperbewust van de manier waarop ik mijn hand en arm beweeg op zo'n moment. Laatst betrapte ik mezelf erop het veel te sierlijk te doen. Als een ballerina die een plié maakt zwierde ik de hand van mijn linkerarm in een elegant boogje naar schouderhoogte. Eigenlijk hoopte ik al direct dat niemand me gezien had. Aansteller. Steek je je arm juist ferm en recht uit, kan het er als een fascistisch gebaar uit zien. Of je kan er een toevallig inhalende fietser van zijn of haar rijwiel mee slaan. En wat moet je met je hand doen? Steek je je hele hand uit? Eén vinger? Twee? Met een enkele vinger lijk je ergens naar te wijzen, met twee vingers lijk je iemand (Pief! Paf!) te dreigen door het hoofd te schieten.
Proefondervindelijk ben ik tot de conclusie gekomen dat nonchalance hier de sleutel is. Losjes vanuit de elleboog de hand, vingers ontspannen doch gestrekt, in de lucht werpen. Dat is hoe het moet. Doe het maar. Dan beloof ik dat ik, straks voorzien van rijbewijs en achter het stuur van een auto, je niet zal overrijden.
--
Dit is een gastbijdrage van Fay van der Wall. Fay schrijft over popcultuur, kunst, muziek, media en de stad.