Zondagochtend. De poes loopt over tafel. Terwijl de geur van het ontbijt nog in de keuken hangt, denk ik aan woorden die het zetten, gieten, ruiken en drinken van koffie proberen te beschrijven.
zwart als verbrande suiker
maar niet zoet
schrijft Remco Campert.
"Sigaretten, koffie, bed..." heet het gedicht.
Het moment lijkt voorbij als je de laatste slok koffie uit je kopje slurpt en je lippen aflikt. Wat rest ons dan nog? Eén druppel nog als je met een vinger langs de rand van het kopje met bijna gesmolten suiker strijkt. Nog een zucht voor hij zijn schoenen aantrekt.
zoals ook de eenzaamheid nooit zoet is
maar zwaar als zand in een schoen
schrijft Campert ook.
Maar er resten ons nog altijd de restjes. Als de koffie op is en hij het kopje op tafel heeft laten staan. Want niet alleen onze binnenkant maar ook onze mensenhuid, die ons de afgelopen maanden tegen de winter heeft beschermd, wordt warm van koffie. Van koffiedrab uit het potje op het fornuis. Vermengd met een beetje kokosvet en zeezout doet het grote wonderen op een klein oppervlak.
En wat er dan nog rest is voor de planten, die worden er ook gelukkig van.