Ik ben sinds kort werkloos, heb geen relatie en woon alleen in een studio. Over het algemeen zie ik niemand op een doordeweekse dag. Met een ex-vriend discussieerde ik ooit over de vraag in hoeverre de dingen waar niemand getuige van is, echt gebeuren. Hebben die evenveel betekenis als de gebeurtenissen die je met elkaar kunt delen? Een tijd lang zond hij me uit angst voor de betekenisloosheid van het bestaan dagelijks een verslag van zijn eenzame activiteiten, tot ik aangaf genoeg te hebben van onze verhouding die even triviaal was als zijn opsommingen.
Op doordeweekse avonden reis ik regelmatig naar vrienden in andere steden om hen te bezoeken voor een eetafspraak. Zo kom ik toch een beetje onder de mensen. Gelukkig ontdekte ik een aantal jaren geleden de OV-fiets waardoor ik niet meer veroordeeld ben tot de onpraktische reisadviezen van 9292. De treinstations waar ik beland zijn vreemde, dynamische plekken waar veel gebeurt. Ik houd daar niet zo van. Mijn Happn-timeline explodeert van de voorbijgangers en ik voel me bezwaard als ik ingehaald word door een gehaaste medereiziger die nu (nú!) dat perron af moet rennen om de trein nog te halen. Loop ik daar een beetje dromerig te drentelen in de stationshal voor de voeten van iemand die belangrijker zaken te verrichten heeft dan een studievriend opzoeken voor een gezamenlijke maaltijd en wat menselijk contact.
De sfeer in de fietsenstallingen is heel anders dan in de treinstations waar ze bij horen. Terwijl ik mijn OV-fiets uitkies, bestudeer ik de vertrekkers die soms alsnog haast hebben, maar ook de thuiskomers die rustig zoeken naar de juiste roestige bagagedrager met de drie kapotte rode Hema-lampjes aan elastiekjes. Ze bellen nog even hun lief om te vragen of het eten al klaarstaat, of kletsen nog wat met hun reisgenoot die ook zijn fiets aan het zoeken is. Bijna altijd als ik mijn fiets door de betonnen geul omhoog de stalling uit duw, hoor ik die lieve fietsers tegen elkaar roepen: ‘Tot morgen!’ – alsof het niks is. ‘Tot morgen’ impliceert: ik zie je iedere dag, er is niets bijzonders aan ons afscheid en het duurt in ieder geval niet langer dan 24 uur voor we weer met elkaar in de trein/op kantoor/bij de koffieautomaat zitten, wij delen een dagelijks ritme waarover we tegen elkaar kunnen klagen en moeten ook op onze mindere dagen met elkaar door één deur. Daarom: tot dan.
Tegenwoordig hoor ik de tot morgens extra luid. Losjes als ze gezegd worden, impliceren ze vrij achteloos een dagelijks wederzien. Een wederzien dat ik sinds kort mis. Wie had dat gedacht? Dat er een tijd zou komen waarin ik weemoedig zou worden van de woorden die ik praktisch mijn hele leven nonchalant in het rond strooide. Heimwee naar de tijd dat je geen verslag uit hoefde te brengen, de tijd dat bijna alles wat je deed op een dag betekenis had omdat je sámen was. Die getuigen waren er toch wel. Je zag ze gewoon morgen weer. Dus bij dezen mijn tip voor jullie: koester je ‘Tot morgen!’. Roep deze twee woorden vrolijk en vol overtuiging naar elkaar, en bedenk hoe fijn dat eigenlijk is.
Het bovenstaande gelezen en getroffen door inspiratie? Altijd al op Hard//hoofd willen publiceren? Stuur je stukje op naar tommy@hardhoofd.com!