‘‘Your uncle had an old saying:
"If you don't vote, than you can't complain"
Sizing up candidates first election day,
you thought: "I'm 18 and have no opinion either way"’’
Cass McCombs – ‘Don’t Vote’
Als een kind in een snoepwinkel, zo voel ik mij. Want dit jaar mag ik maar liefst twéé keer stemmen! Tweemaal het spannende hokje in om met bevende hand een vakje aan te kruisen (ja, in Amsterdam gaat het nog gewoon met de hand) en daarmee mijn democratisch recht te verzilveren. Wát machtig voel ik me dan. De toekomst van zowel het land als de stad ligt in mijn trillende handen. Ik kan in een moment van verstandsverbijstering op 9 juni mijn stem op de PVV uitbrengen, of op 3 maart de Mokumse versie van Trots op Nederland de burelen in helpen. Of een partij als Partij voor Mens en Spirit, om maar wat te noemen. Natuurlijk hoeft niemand achter mijn keuze te komen, het is een geheimpje tussen mij en mezelf. Geniepig kan ik de catastrofale consequenties gadeslaan, lachend in mijn vuistje. Natuurlijk lach ik innemend zoals altijd tegen mijn Turkse pizzabakker wanneer ik mijn dagelijkse halal-bal bestel, terwijl achter zijn kebabspies de boerka’s als eiermutsjes van zijn harem worden getrokken door nobele stadswachten en dappere buurtagenten. Het lot van de mensheid ligt al met al in mijn bevende handen. Zoveel verantwoordelijkheid maakt best wel angstig. Het is te vergelijken met een tocht in het reuzenrad, waar ik op elk moment uit het bakje zou kunnen springen, ook al wil ik dat helemaal niet. Toch zit hem in die angst precies de kick van kermissen. En verkiezingsdagen zijn voor mij de grootste kermissen van allemaal.
Met bonzend hart word ik wakker, wetend dat het eindelijk zover is. Mijn tocht naar de stembus stel ik zo lang mogelijk uit, om de adrenaline tot een kookpunt op te voeren. In de tussentijd weet ik niet wat ik met mezelf aanmoet. Ik probeer een boek te lezen, maar het gaat niet. Ik bereid een salade, maar realiseer me halverwege dat ik de slabak en de kattenbak door elkaar heb gehaald. Al met al zou je kunnen stellen dat ik ernstig in de war ben. En toch voel ik mij beter dan ooit. Het lijkt wel alsof ik over lucht loop; niets kan mij nog raken. Vandaag ben ik een God, zo diffuus en dement als alleen een God maar zijn kan. Maar eigenlijk sta ik hoger dan God en Allah op elkaar gestapeld, want ik ben een Burger met een grote B en iedereen gelooft in mij. God, kon ik elke dag maar stemmen. Maar goed, we weten allemaal hoe het afliep met het kindje dat wenste dat het iedere dag Kerstmis was, dus ik moet op mijn woorden letten. Twee keer zo vlak achter elkaar is ook eigenlijk al bijna teveel van het goede. Ik weet niet of mijn hart dat wel dragen kan.
De rest van de tijd houd ik mij overigens geenszins met politiek bezig. Natuurlijk heb ik wel altijd een mening over van alles en nog wat paraat, want je kunt tegenwoordig niet meer over straat lopen zonder een microfoon onder je neus gedrukt te krijgen. Ik ben daarom tégen de Noord-Zuidlijn, vóór de koopzondag, tégen het smelten van de poolkappen en vóór het opstoken van brandhaarden. Deze zaken neem ik altijd even door vóór het slapengaan. Ook op feesten en partijen weet ik zeer aardig mee te babbelen met verontwaardigd links en relativerend rechts en laat af en toe een ferme discussie ontstaan, voor de gezelligheid. Al met al kan ik mij goed handhaven in deze tijden waarin iedereen maar een mening over van alles moet hebben. Maar het is allemaal slechts schone schijn, het is een spel. Een noodzakelijk spel weliswaar, want mijn ware aard mag vooral niet boven komen drijven. Deze aard is namelijk verontrustend ongeëngageerd. Ik kan mij werkelijk nergens druk over maken, behalve over mezelf. En wanneer ik het stemhokje binnenloop kan ik eindelijk volledig mezelf zijn; een onderbuik die slechts rommelt wanneer de voedertijd is aangebroken. Enorme rijen vormen zich achter mijn hokje, maar ik blijf het moment van mijn democratisch recht steeds nog een minuutje rekken. Eigenlijk zou ik er nooit meer weg willen gaan.