Een rottende slootkant, stofhooi, seks in de bosjes, festivalkots. De zomer is begonnen. Overal klinkt zacht gelik; aan ijsjes, liefjes en hondenanussen. Het ronken van een vliegtuig met een spandoek voor Marie en ook Marie die voorzichtig in haar handen wrijft. Rolschaatsen, mopperaars en vogels. De smeulende resten van barbecues waar het vlees weer redelijk lekker was.
Het spandoek bleek toch niet voor haar, maar dat geeft niet. Dat haar vriendje de zomer met een ander begon, dát doet pijn. Naast haar bed hangt een poster van een grote stapel hout. Hoeveel splinters zou haar lichaam kunnen verdragen? Wanneer zal ze meer hout zijn dan mens? Ze kijkt naar de poster en denkt aan een vakantie in Italië, toen ze op het hotelbed zat te wachten op Gianluca. Zich nog afvroeg of er misschien toch een tijdsverschil was. Eerst haar mascara en lippenstift afveegde voor ze naar buiten ging, dronken werd op slippers.
Buiten houdt de zomer huis. Klein straatgedierte sterft in roosters, vogels walmen na op het wegdek. Alles wordt in de verf gezet. Haren, appartementen, een eindwerkstuk, een kast; verfspetters in een spijkerbroek en dan seks in de bosjes.
Een jongen likt aan zijn vinger voordat hij een vliegje uit het oog van zijn lief haalt. Ze bijt op haar lip. In haar tas heeft ze een krant en een fles water, maar geen doek om op te liggen. Ze wil ook een vriendje en dan een vlieg in haar oog.