We kregen post. Een opinieartikel van de hand van de Israëlische schrijver Etgar Keret (1967) over de escalerende situatie in Israël en Palestina.
Ik ben dit stuk al een paar weken geleden begonnen te schrijven. Drie Israëlische tieners die nu begraven zijn, hadden toen nog een lach op hun gezicht, en een 16-jarige Palestijnse jongen wiens verschroeide lijk inmiddels ook onder de grond ligt, hing ongetwijfeld rond met zijn vrienden.
Het dagblad Haaretz had me gevraagd om een artikel te schrijven voor de Israëlische Vredesconferentie die de krant organiseerde. Ter ere van dat belangrijke evenement had Abu Mazen, nom de plume van PLO-leider Mahmoud Abbas, een schitterend stuk geschreven en zelfs de Amerikaanse president Obama had een emotionele tekst gestuurd.
Uiteraard heb ik meteen toegestemd om ook iets te schrijven. Net als iedereen hunkerde ik al heel lang naar vrede en in die grimmige weken waarin de vrede verder weg leek dan ooit was schrijven het enige wat ik eraan kon doen. Maar toen ik iets probeerde te schrijven, kwam ik erachter dat het me niet zo gemakkelijk afging als in mijn toptijd, toen ik elke twee maanden zo'n verlangen-naar-vrede-artikel kon produceren voor elke krant die zijn lezers wat hoop voor de toekomst in deze regio wilde bieden. Deze keer kwam er niets in me op toen ik achter de computer ging zitten.
Op het eerste oog leek de veiligheidstoestand stabiel te zijn, maar toen de vredesonderhandelingen afgeblazen waren en de wanhoop zelfs was toegeslagen in het naïeve Amerika - dat blijkbaar ook de hoop had opgegeven dat een diplomatieke oplossing nog mogelijk was in de regio - was het nog maar een kwestie van tijd voor er een moord zou plaatsvinden die weer vergolden zou worden met een andere moord. Tijdens die deprimerende, vochtige dagen vond ik het lastig om een artikel te schrijven zonder me volslagen idioot te voelen, of op zijn minst iemand zonder realiteitszin.
Intussen was de zomervakantie begonnen en ook het WK voetbal. Een paar dagen later barstte de overbekende waanzin in de regio weer los - tegelijk schokkend én voorspelbaar. Terwijl de kanonnen bulderden en Israëlische ministers vurige toespraken hielden, werd de Israëlische Vredesconferentie geopend. Het was een genoegen om de toespraken te beluisteren en de stukken te lezen van de vele welbespraakte, vastberaden mensen die het zonder blikken of blozen bleven hebben over die vurig gewenste vrede, ondanks het feit, of misschien juist wel dankzij het feit, dat de grond onder onze voeten stond te trillen.
Waarom blijven zoveel mensen het zo graag hebben over die ongrijpbare vrede, ook al is er niemand in geslaagd om die ook maar één millimeter dichterbij te brengen?
Een paar maanden geleden nam mijn zoontje van 8 deel aan een ceremonie waarbij alle leerlingen in de klas een bijbel kregen om bij hun Bijbelstudie te gebruiken. Toen de ceremonie voorbij was, klommen alle leerlingen op een podium en zongen een populair lied over het verlangen naar vrede - hoe kon het ook anders? Aan het eind van dat lied, 'God gaf je een geschenk' (op tekst van David Halfon), vroegen de kinderen aan God om hun één klein geschenk te geven: vrede op aarde.
Op weg naar huis dacht ik nog eens na over dat lied. Anders dan in de andere liederen die mijn zoon zingt op Onafhankelijkheidsdag en Chanoeka om de veldslagen te herdenken die hij zonder vrees had gestreden en de duisternis die hij had verdreven met een brandende fakkel, was vrede niet iets wat hij wilde bereiken met bloed, zweet en tranen; hij wilde dat vrede hem geschonken zou worden. Als niets minder dan een geschenk, dus. Dat is kennelijk de vrede waarnaar we verlangen: iets wat we heel erg graag zouden ontvangen als een kosteloos geschenk. Maar in tegenspraak met de gedachte dat wij zelf alleen verantwoordelijk zijn voor onze overleving is vrede volgens dat lied 'God gaf je een geschenk' afhankelijk van de Goddelijke Voorzienigheid.
Ik denk dat mijn zoon tot de tweede generatie, zo niet tot de derde behoort die is geïndoctrineerd met de opvatting dat het Israëlisch-Palestijnse conflict ons van bovenaf is opgelegd. Het is zoiets als slecht weer: we kunnen erover praten, erom huilen, we kunnen er zelfs liederen over schrijven, maar we kunnen er niets aan veranderen.
Twee jaar geleden heb ik, in het kader van een speciaal schrijversproject van Haaretz, de Israëlische premier Benjamin Netanyahu geïnterviewd. Ik heb hem toen gevraagd wat hij deed om het conflict in het Midden-Oosten op te lossen. Netanyahu gaf een heel lang antwoord, waarbij hij inging op de dreiging van Iran en de instabiliteit van andere regeringen in regio. Maar toen ik als een klein kind bleef aandringen op een antwoord op mijn oorspronkelijke vraag, gaf hij toe dat hij er niets aan deed om het conflict op te lossen, omdat het nu eenmaal onoplosbaar is.
Netanyahu, een dappere ex-officier van een elite-eenheid, die in de strijd soms tegen een enorme overmacht had gestaan, bleek net zo over vrede te denken als mijn zoontje en zijn klasgenootjes.
Ik wil de stemming bij mijn premier of bij een groep scholieren niet verpesten, maar ik heb zo'n vermoeden dat God voorlopig niet van plan is om ons vrede te schenken; we zullen dus zelf ons best moeten doen om dit te bereiken. En als we erin slagen, zullen noch wij, noch de Palestijnen de vrede cadeau krijgen. Vrede is namelijk altijd een compromis tussen twee kampen. En voor dat compromis zullen beide partijen een zware prijs moeten betalen, niet alleen in grondgebied of in geld, maar ook in een verandering van hun wereldbeeld.
Daarom zou de eerste stap die we moeten zetten om het vertrouwen te krijgen dat we onze oude fantasie werkelijkheid kunnen laten worden, het afschaffen van dat achterlijke woord 'vrede' moeten zijn. Het heeft namelijk een transcendente en messiaanse betekenis gekregen bij zowel politiek links als rechts. We moeten het onmiddellijk gaan vervangen door het woord 'compromis'. Het is misschien een minder opwindend woord, maar elke keer dat we het gebruiken, herinnert het ons eraan dat de oplossing die we zo vurig zoeken niet ligt in onze gebeden tot God, maar in het najagen van een afmattende en niet altijd even perfecte dialoog met het andere kamp.
Het is weliswaar moeilijker om liederen te schrijven over compromis, vooral van het soort dat mijn zoontje en zijn vriendjes als engeltjes zingen. Het ziet er ook niet zo cool uit op een T-shirt. Maar in tegenstelling tot dat mooie woord dat zo lekker van de tong rolt en niets eist van degene die het uitspreekt, vergt het woord 'compromis' een inzet van iedereen die het gebruikt. Iedereen zal namelijk moeten instemmen met concessies, of sterker nog, iedereen zal bereid moeten zijn om te accepteren dat er nog een andere waarheid bestaat naast de absolute waarheid waarin hij zelf gelooft.
En in de racistische en gewelddadige wereld waarin we leven, is dat niet iets om mee te spotten.
-
Vertaling: Herman te Loo