Foto: privécollectie Ava Mees List
Ik hou onwijs van Rotterdam. Ja je hoort het goed. Een getogen Amsterdammer met een liefde voor Rotterdam. Dat stomme vijandige gezaag komt me echt zwaar de strot uit. Als ik zeg dat ik naar Rotterdam ga en ik krijg een sneer en een “Waarom?” en een “Daar valt toch niets te beleven!” naar mijn hoofd geslingerd heb je mij goed geïrriteerd. Welke zichzelf respecterende kosmopoliet houdt zich nu nog op met het rancuneus afzeiken van een plek die men hoogstwaarschijnlijk nimmer bezocht? Nee, ik doe niet mee aan die Ajax-Feyenoord flauwekul. Ik pak namelijk graag de trein naar de havenstad. Sterker nog, ik noem Rotterdam al jaren mijn vakantieoord.
Drieëneenhalf jaar geleden stapte ik in op Amsterdam Centraal, gevaarlijk slingerend met een fiets in de handen waar een klein koffertje met twintig zomerjurken op balanceerde. Eenmaal aangekomen kon ik gelijk op mijn vertrouwde stalen ros de Mauritsweg op fietsen. Ik moet zeggen, het gebruiken van een fiets maakt dat een stad als je eigen voelt. Niemand kan zien dat je er niet bij hoort, dat je niet één van hen bent. Ik fietste door naar het huis van een vriend. Zijn huisgenoten waren op vakantie, en zo had ik in ene een kamer voor mezelf. Drie weken lang zou ik blijven. Het was ten tijde van een hittegolf, en we noemden het mijn Albert Heyn-vakantie. Elke dag reed ik over de prachtige Heemraadssingel naar de supermarkt, om een keur aan luxeproducten in te laden. Thuis wachtte mijn makker, met een boek in de hand op het zonnige balkon. Dan trokken we een fles wijn open, aten druiven uit de vriezer, draaiden Malinese desert blues. Het was alsof we jarenlang getrouwd waren, er gingen dagen voorbij dat niemand de moeite deed om meer aan te trekken dan een onderbroek, dat we nauwelijks converseerden, dat alles zonder communicatie verliep. Maar altijd met veel liefde, en uiteraard met gescheiden slaapkamers.
Op een dag stond ik in de Albert Heyn op de Binnenweg, toen ik tegen een oude bekende opliep. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was dat ik in Rotterdam zo naast de pakken pasta en de blikken tomaat stond, zei hij me gedag. “He Mees, mijn studio is hiernaast, ga je mee bier drinken op het dak?” Dat hoefde hij me natuurlijk geen twee keer te zeggen, en voor ik het wist stond ik met de hakken in de hand op vier hoog te balanceren op een dakgoot, alvorens me te kunnen nestelen in de kussens. En zo keken we uit over de skyline van Rotterdam. In de verte zagen we het Nationale Nederlanden gebouw, de Erasmusbrug, de Euromast. Wie zegt dat Rotterdam een lelijke stad is, is nooit verder gekomen dan de Koopgoot. Behalve veel vernieuwende architectuur, zijn er ook wijken vol prachtige oude huizen, en wie voor het eerst oog in oog staat met de Delfshaven zal ongetwijfeld een zucht moeten slaken om het pittoreske aanzicht. Ja, daar op dat dak werd mijn genegenheid voor deze stad, met al zijn creatieve en eerlijke inwoners, weer bevestigd.
Deze week is het Internationale Film Festival Rotterdam in volle gang. Ook ik deed even de stad aan, voor films, feesten, en een katerlunch in Hotel New York. Alsof ik nooit was weggeweest zat ik in de Tikibar, de Schouwburg, de Doelen, Hotel Central, en eenmaal veilig en wel in de trein op weg naar mijn eerste liefde Amsterdam besloot ik dat er dit jaar maar weer nodig een vakantie moest worden ingepland.