Illustratie: Floris Solleveld
Eindelijk was het dan zo ver: één dag voor de gemeenteraadsverkiezingen besloot de Volkskrant in het katern Jong dan aandacht te besteden aan de twintiger. Zes twintigers – in leeftijd variërend van 20 tot 25 jaar oud – die hoog op de kandidatenlijsten van hun gemeentelijke partijen stonden, werden geïnterviewd over hun beweegredenen om de politiek in te gaan. De laatste zin van de inleidende alinea was: ‘Ik heb het gevoeld dat ze me echt serieus nemen.’
Dat ging dan over de politieke partijen. Bij het CDA in Rotterdam, bijvoorbeeld, staat in negen van de dertien kiesgemeenten een jongere op een verkiesbare plek. En de kandidaat voor D66 in Leiden (Elze ’t Hart, 23 jaar oud, studente rechten) was de afgelopen twee jaar al duoraadslid in die stad. De nummer twee van de PvdA-lijst in Gouda is Mohammed Mohandis (24 jaar oud) en voorzitter van de Jonge Socialisten.
Dat is allemaal goed nieuws.
Wat jammer is, is dat waar de politieke partijen hier en daar hun best lijken te hebben gedaan de twintigers deze verkiezing serieus te nemen, het er sterk op lijkt dat de redactie van de Volkskrant dat niet heeft gedaan. Het begint al met de kop: ‘Jongere in de raad is geen loser’. Nee, dat haal je de koekoek.
Welke aanname zit hier in godsnaam achter? Dat jongeren politici per definitie wel losers vinden? Die lezing lijkt te worden gestaafd door de eerste zin uit het tekstblok van Micha Mos, nummer 9 voor GroenLinks in stadsdeel Amsterdam Centrum: ‘Nee, vrienden vonden me geen loser omdat ik politiek geïnteresseerd was.’ Dat was dus de openingsvraag van de twee journalisten geweest.
Maar ‘jongeren’ in de grote steden vinden lokale politiek ook helemaal niet voor ‘losers’. Want het was behoorlijk vol in alle zalen van de Melkweg in Amsterdam, tijdens het Festival van de Lokale Democratie (georganiseerd door BKB en Pauw en Witteman) op 1 en 2 maart. Vooral ook met twintigers.
Wat verder stoort, voordat je nog maar een letter hebt gelezen: de beelden die zijn gebruikt om de gemotiveerde jongeren neer te zetten (of wellicht zelfs weg te zetten). Het is bijna niet te geloven hoe stereotiep de kandidaatsraadsleden worden neergezet door fotograaf Martijn Hol. De VVD-er draagt een dikke oranje das en heeft de armen in de zij, zodat het grote polshorloge goed opvalt, het meisje van D66 zwaait met een lullig vlaggetje en het PVV-meisje staat er zo ‘rijke-buitenwijkerig’ bij dat je bijna gaat twijfelen of ze ooit in de grote stad is geweest (dat zal wel moeten, want ze staat op nummer 5 in Den Haag). Goed, eerlijk is eerlijk: de GroenLinks-er ziet er uit alsof hij op een Gymnasium in Amsterdam heeft gezeten, en dat blijkt ook zo te zijn. Maar GroenLinks is ook een grote partij in Breda, Groningen, Tilburg, Utrecht en Rotterdam. Waren daar geen gemotiveerde, jonge raadskandidaten te vinden? Die niet zo grachtengordelig uit de ogen kijken?
Dat brengt ons bij de inhoud van het stuk: de aspirant-politici voor wie de journalisten hebben gekozen. En wat zij hen laten zeggen in de pakweg 250 woorden die hen tot de beschikking stonden. Wat drijft deze jongeren?
Wat opvalt: voor twee van de zes geïnterviewde aspirant-politici valt de opkomst van Fortuyn samen met het begin van hun politieke bewustzijn. En daarmee met de ontwikkeling van hun visie op de belangen van jongeren – starterwoningen, zelfontplooiing, gelijke kansen, je kent het wel. Chronologisch is dat niet gek te noemen, maar ook politiek-cultureel niet. De politiek van nu is veel meer een politiek van iconen dan de politiek van tien jaar terug.
Wat verder opvalt: de CDA-er praat over de wereld om hem heen als een reden om de politiek in te gaan, net als de PvdA-er. De Groen-Linkser praat vooral over zichzelf. Net als de D66-er. Navelstaarderige intellectuelen. De PVV-er raakt maar niet uitgepraat over haar fascinatie met Geert W.: ‘Ik ben het altijd met Geert Wilders eens.’ Weer zo’n politiek icoon dus.
De VVD-er en de D66-er praten het meest uitgebalanceerd over hun beweegredenen. Dat is niet zo gek: zij hebben ook de meeste politieke ervaring.
Al met al word je door het stuk niet veel wijzer van de beweegredenen van de twintiger, behalve dan dat ze allemaal het gevoel uitstralen ‘iets’ te willen veranderen. De wereld te willen verbeteren. Dat geldt voor elke politicus.
Interessanter was wellicht geweest te vragen wat voor een uitdagingen deze twintigers zagen, om dit te bewerkstelligen.
Wat, om in de woorden van Jack de Vries te spreken, de oplossingen waren. Niet de problemen en de personele motivatie.
Kortom, wat voor hen politiek was. En is, natuurlijk.