E-mailen met Elif Batuman, schrijfster van The Possessed: Adventures with Russian books and the people who read them. Over hoe een essaybundel kan ontstaan, wat literatuur – fictie en non fictie – kan, moet en mag zijn en de vraag of er een kat in haar volgende boek zit.
Het is, binnen de Twittergemeenschap, een algemeen geaccepteerde waarheid dat alle vervelende Twitteraars op elkaar lijken, terwijl iedere leuke Twitteraar geniaal is op een volstrekt eigen manier. Het is, binnen de journalistieke gemeenschap, een algemeen geaccepteerde waarheid dat openingszinnen van stukjes die verwijzen naar openingszinnen van literaire meesterwerken altijd flauw en meestal onzinnig zijn, zeker wanneer de auteur van zo'n stukje zijn negentiende eeuwse Russen en Britten niet weet te scheiden. Maar in het geval van Banana Karenina (niet te verwarren met de twee Anna’s: Karina en Karenina) klopt de in deze openingszin geformuleerde stelling in ieder geval als een bus.
Klinkt alles wat ik tot nu toe zeg alsof je Oezbeeks en Wingdings door elkaar hoort?
Anna Karina is een actrice, en beroemde ex van filmmaker Jean-Luc Godard, zij speelt verder geen enkele rol in dit verhaal; Anna Karenina is de tragische eponieme heldin in Tolstojs roman; Banana Karenina is de nom de plume die de Amerikaanse schrijfster Elif Batuman zichzelf aanmat toen ze in 2012 haar blog inruilde voor een Twitter-account. Omstreeks hetzelfde moment las ik haar in 2010 uitgegeven debuut The Possessed. Ik was al verkocht na de buitengewoon bevredigende ondertitel Adventures with Russian Books and the People Who Read Them.
Dit is Banana Karenina:
En dit is Elif Batuman:
Een Wikipedia-alinea. Elif Batuman werd geboren in New York, in het jaar des Heeren 1977, en groeide op in het belendende New Jersey. Haar ouders waren vanuit de Turkije naar de VS geëmigreerd. Ze studeerde aan de oostkust (Harvard) en haalde haar doctoraat in het westen (Stanford). Ze schreef een dissertatie over Don Quichot, vroege Europese literatuur en boekhouden onder de titel The Windmill and the Giant: Double-Entry Bookkeeping in the Novel. Als je denkt: daar heb ik altijd al meer over willen weten, dan raad ik aan deze lezing terug te luisteren. Ze schreef of schrijft over van alles en nog wat voor The New Yorker, Harper’s en n+1. Tot enkele maanden geleden was ze writer-in-residence aan de Koç Universiteit in Istanbul. Tijdens dat verblijf in Turkije schreef ze voor The New Yorker onder andere over Turkse voetbalsupporters en de hitserie Magnificent Century.
De artikelen die ze schrijft worden gekenmerkt door een persoonlijke toon. Die toon heeft tegelijk een bepaalde autoriteit en gecombineerd met de breedte van haar interesse en een wetenschappelijke achtergrond die overal voelbaar is, maakt hij dat je haar stukken altijd wil lezen. En ze vervolgens uitleest – los van de vraag of het onderwerp waarover ze zich buigt je van te voren leek te kunnen boeien. Voeg daarbij nog een gevoel voor humor dat tussen alle gaten en kieren in woorden en letters doorsijpelt, zoals zand dat kan doen, want het is droger dan de Atacama-woestijn, en je begrijpt hoe ze zich onderscheidt van veel van haar schrijvende generatiegenoten.
The Possessed was een surprise hit. Het boek leverde haar een plek op de New York Times bestseller list op en een klein hoosbuitje aan nominaties. In een essay voor The Guardian getiteld 'Life after a bestseller' beschreef ze hoe het haar verging nadat ze was genomineerd voor de National Book Critics Circle Award. Kort samengevat: haar leven was nog altijd een zooitje en ze vroeg in een dronken bui Jonathan Franzen, die ze juist voor het eerst had ontmoet, of hij misschien wiet voor haar had.
'Thuis, in de vriezer', antwoordde hij.
Hij vroeg of het klopte dat ze echt '6 ft. tall' was, zoals ze in haar boek schreef.
'5’11', antwoordde Batuman.
'You look like a classic 5’10', zei Franzen.
"It is strange to have been promoting the same book for more than a year", schreef ze ook in dat stuk. Inmiddels is ze drie jaar en een remigratie verder. Nu brengt Atlas-Contact haar boek opnieuw uit in het Nederlands. In The Guardian citeerde ze Somerset Maugham, die het lot van de succesvolle schrijver als volgt samenvatte:
"First, he must endure poverty and the world's indifference; then, having achieved a measure of success, he must submit with a good grace to its hazards. […] He is at the mercy of journalists who want to interview him and photographers who want to take his picture, of editors who harry him for copy . . . of agents, publishers, managers, bores, admirers, critics and his own conscience."
Naar Nederland afreizen voor een heruitgave - daar had ze waarschijnlijk tijd voor noch zin in, en het budget van hard//hoofd is niet berekend op transatlantische interviewtrips. Wilde ik haar iets vragen over De Bezetenen, en over wat ze vier jaar later zoal doet, dan waren we veroordeeld tot e-mail. Ik besloot haar maar gewoon enkele quasi-willekeurige vragen te sturen, en te zien hoe lang ze het antwoorden volhield. Langer dan ze oorspronkelijk van plan was, zo bleek. Het ging over de totstandkoming van De Bezetenen en haar literatuuropvatting; over de roman waaraan ze werkt en of daar eventueel ook een kat in voorkomt; over de geslotenheid van veel Amerikaanse fictie en de vraag of literatuur een metafysisch tekort kan vullen.
-
Hoe gaat het?
Hanging in there.
Gelukkig. Zou je eerst even kort kunnen vertellen hoe De bezetenen tot stand is gekomen? Het is een boek dat uit losse essays bestaat, maar ze vertonen wel een sterke samenhang …
Het eerste essay uit het boek dat ik schreef was ‘Babel in California’. Keith Gessen, een van de oprichters van n+1 [relatief high-brow literair tijdschrift uit Brooklyn], herinnerde zich de comic essays die ik voor een universiteitsblaadje had geschreven en vroeg of ik iets 'soortgelijks' wilde schrijven voor het tweede nummer van n+1. Dit was ergens eind 2004. Begin dat jaar had ik me bemoeid met die Babel-conferentie op de universiteit, en toen ook al direct bedacht dat ik er iets over wilde schrijven. Eerst dacht ik aan fictie, vooral omdat ik niet wilde dat iemand boos op me zou worden. Maar hoe meer ik nadacht over dat fictionaliseren, hoe minder zin ik erin kreeg. Zou ik dan een nieuwe schrijver die op Babel leek moeten bedenken? Zou ik nieuwe nep-familieleden moeten verzinnen? (Philip Roth doet zoiets in The Prague Orgy – hij verzint een schrijver die tussen Bruno Schultz en Isaac Babel invalt – dat vooruitzicht was beangstigend en het proces leek me omslachtig.)
Dus toen Keith vroeg of ik iets soortgelijks als die comic essays wilde schrijven, dacht ik, misschien kan ik de Babel-conferentie wel in een essay stoppen, maar dan wel wat methoden gebruiken die we normaal associëren met fictie, dialogen en zo.
Dat is hoe mijn band met n+1 begon. Toen ik naar een Tolstoj-conferentie ging, leek het heel vanzelfsprekend dat ik zou proberen iets soortgelijks als het Babel-stuk te schrijven. Maar omdat Tolstoj een stuk beroemder is dan Babel, wilde ik het heel graag als fictie schrijven. Donald Barthelme (Amerikaanse postmoderne schrijver, JP) heeft een kort verhaal geschreven dat 'The Tolstoy Museum' heet, en dat vind ik erg goed. Ik vroeg me af: waarom zou ik geen fictie over Tolstoj kunnen schrijven? Maar een voormalig medestudent zat inmiddels bij het tijdschrift Harper’s en daar wilde ze het wel publiceren, maar alleen als non-fictie. 'Het is toch allemaal echt gebeurd?', vroeg hij. En inderdaad: voor de fictieve versie had ik alleen wat personages aangepast, om ze minder herkenbaar te laten zijn.
Rond dezelfde tijd ontstond het idee om een hervertelling van Dostojevski’s De bezetenen [In Nederland uitgeven als Boze geesten, Demonen en Duivels, JP] te schrijven, maar het verhaal te verplaatsen naar een graduate school. Omdat ik toen al wat voor de New Yorker had geschreven, had ik 'vanzelfsprekend' het oor van literair agenten. Maar geen van hen wilde ook maar iets te maken hebben met een roman gebaseerd op Dostojevski’s Duivels in een Stanfordachtige omgeving. Iedereen vond het een verschrikkelijk idee.
Ik was aan het onderhandelen over ideeën voor een boek toen Lorin Stein, nu hoofdredacteur van The Paris Review, maar toen nog redacteur bij uitgeverij Farrar, Strauss & Giroux, zei: 'Kijk, je hebt al een boek geschreven, laten we gewoon een essaybundel maken.' Dus kocht hij het boek, er was geen veiling of zoiets. Niemand (behalve Lorin dus) dacht dat iemand er iets aan zou vinden. Op dat moment waren de essays in het boek die over Babel, Tolstoj, het IJspaleis en de eerste twee delen van het verhaal ‘Zomer in Samarkand’, waarvan de drie delen samen de ruggenwervel van het boek vormen.
Dus maakte ik 'Zomer in Samarkand' af, ik herschreef het ijspaleisverhaal, herzag 'Babel in Californië' en schreef toen het stuk 'De Bezetenen', met hulp van Lorin. De introductie was zijn idee, hij vond dat het boek moest beginnen met mij en mijn moeder terwijl we Anna Karenina en de liefde bespraken.
Hoe dan ook, omdat veel van de stukken waren geschreven voor tijdschriften waar ik min of meer mijn gang kon gaan, en de rest speciaal voor het boek, zijn er een paar terugkerende thema’s, personages en andere elementen.
Ik zei 'kort', maar dit is ook goed, nu hoef ik allerlei vragen niet te stellen. Het is alweer even geleden dat het boek uitkwam, en na een jaar vond je het al vreemd om er nog mee bezig te zijn, denk je er nu nog vaak aan? Of is het iets dat langzaam bij een ander deel van je leven is gaan horen?
Ik denk er nog veel aan. Ik denk veel na over de stijl die zich ontwikkelde in dat boek, die sterk beïnvloed was door het schrijven voor tijdschriften – in delen en met een woordlimiet – en ook door het redigeerwerk van Keith en Lorin. Er is ook wat invloed van Babel en het idee van de story cycle, het begon tenslotte allemaal met Babel.
Ik denk nog steeds na over de vraag hoe ver ik in het boek dat ik nu schrijf moet afwijken van die stijl. Er zijn nog altijd essayistische riffs, maar ik weet niet hoeveel daarvan het boek gaan halen, en ik vind het idee van een boek dat leest als een verzameling van op zichzelf staande essays-verhalen aantrekkelijk. Maar aan de andere kant denk ik ook dat romans een soort van blootlegging, saaiheid en vormloosheid vereisen die niet per se in nette kristallijne stukken te passen vallen.
Het boek dat je nu schrijft, daarover wilde ik het ook hebben. Kun je al zeggen waar het over gaat, of schrijf je om daarachter te komen?
Helaas, ik schrijf om erachter te komen.
Zit er een kat in?
Ja. Er zit in ieder geval één kat in.
Gelukkig. Anders was het een gekke vraag geweest. Als ik je goed begrijp lijkt het alsof je de methoden die non-fictie de afgelopen vijftig jaar van de roman heeft geleend weer wilt terugvorderen. Je wilt een romanachtige non-fictieroman schrijven. Nee, het omgekeerde juist: een essayistische fictie-essaycollectie. Ben ik aan het raaskallen of slaat dat ergens op?
Het slaat ergens op. Bakhtin beschreef de roman als de literaire vorm die alle andere literaire vormen in zich kan dragen – niet door ze om te smelten, maar door ze in zichzelf in te bedden en van een nieuwe betekenis te voorzien. Wat Amerikanen de salad bowl in plaats van de melting pot zouden noemen. Ik vind dat een mooie manier om naar de roman te kijken, maar het is absoluut niet hoe er momenteel in de VS naar wordt gekeken. (Ook in Europa niet, vermoed ik.) De roman is op de een of andere manier 'monologisch' geworden; hij spreekt de taal van de roman, wat niet meer een normale taal is, maar een soort hogere taal. Zelfs wanneer romans experimenteren met de vorm van bijvoorbeeld een PowerPointslide of Google Directions of sms’jes (een vorm van experimenteren die ik in theorie altijd toejuich en die ik in de praktijk af en toe goed vind werken) zit er een soort uniformiteit in het materiaal dat wordt gebruikt. Ik zou graag zien dat de roman wat meer in de richting van dialogica trok, weg van het idee van 'pure' fictie. Bakhtins punt was dat de roman per definitie impure is. Dat vond ik mooi.
… (Hier valt het e-mailequivalent van een stilte.)
Heb je Bakhtin gelezen?
Nee, ik heb Bakhtin niet gelezen.
Hij schrijft over de roman die zich andere vormen en andere talen (hoog, laag, religieus, commercieel etc.) toe-eigent. Ik denk dat heel veel hedendaagse Amerikaanse fictie in een discours valt, één register bespeelt, kortom: monologisch is. Het probleem is niet dat andere kunst wordt veronachtzaamd, maar dat er een afsluiting plaatsvindt van alles wat geen kunst is.
Ik denk dat er op dit moment in Amerika meer veelvormingheid en vrijheid is in non-fictie. Meer dan in romans: meer variatie in onderwerpen, meer variatie in benaderingen, meer variatie in de soorten verhalen die worden verteld – zo schijnt het mij in ieder geval toe. Het is denk ik ook wat David Shields zegt in zijn boek Reality Hunger. Ik weet zeker dat veel mensen het niet met me eens zullen zijn, en ik weet ook niet helemaal zeker hoe handzaam deze generaliseringen zijn.
Simpel gezegd denk ik ook dat fictie en nonfictie geen goede of nuttige categorieën zijn en dat de roman zou moeten gaan over vorm, storytelling, experimenteren en dat soort dingen. En dus niet over de vraag: 'Waargebeurd of niet?' Het lijkt mij in ieder geval een absurd idee dat 'onwaarheid' de definiërende eigenschap van de roman zou zijn. Dat dat het belangrijkste is.
In het titelessay zegt iemand: 'I can't actually cure your metaphysical lack.'; in de laatste regels van het boek zeg je, over je vakgebied: 'Als ik vandaag opnieuw zou kunnen beginnen, zou ik weer voor de literatuur kiezen. Als er antwoorden bestaan in de wereld of het universum, dan denk ik dat we ze daar zullen vinden.' Kan literatuur een metafysisch gebrek genezen?
Ja. Ik weet niet of genezen het woord is, maar het kan ze zeker aanpakken, of ze beantwoorden. Ik ben opgevoed zonder religie, mijn ouders zijn erg seculier (zoals de meeste Turkse wetenschappers van hun generatie) en nogal anti-religieus (zoals wel meer dokters). Ikzelf heb te weinig geduld voor georganiseerde religie. Ik bewonder wel veel mensen die religieus zijn, en religie is belangrijk voor enkelen van mijn lievelingsschrijvers. Sommigen van hen, zoals Marilynne Robinson, zou je zelfs religieuze schrijvers kunnen noemen. Maar in z’n algemeenheid en als een massaconsumptieproduct denk ik dat religie leidt tot intolerantie, self-rightiousness, hypocrisie en irrationaliteit. Precies zoals dat ook geldt voor nationalisme. Ik weet ook dat het niet modieus is om het te zeggen, maar ik denk dat de Abrahamitische religies, en sommige andere ook, misogyn zijn, en als vrouw maakt dat me gewoon kwaad.
Aan de andere kant: toen mijn boek verscheen zei een van mijn vrienden, iemand die opgroeide in een joods-orthodoxe familie, dat mijn boek 'eigenlijk heel erg religieus is', en ik denk dat dat ook waar is: het is een boek over leven volgens het boek. Dat is ook waar Don Quichot in belangrijke mate over gaat: over hoe je zorgvuldig en nauwkeurig je leven kunt laten lijken op een boek dat je aanspreekt, ook als dat niet het meest praktische is. Leven voor meer dan alleen het materiële, en ik denk dat er meer is in het leven dan deze tafel. (*Klopt op tafel.*)
Dat van dat kloppen op de tafel moeten we maar geloven. Zijn er behalve Marilynne Robinson nog mensen wier werk je wilt aanraden?
Ik lees nu Norman Rush' Matings, wat geweldig is. Ik genoot ook van Zadie Smiths NW. Ik ben een fan van de Deense schrijver Christian Jungersen, de Engelse vertaling van zijn nieuwste boek heet You Disappear.
Jan Postma Jan Postma (Delft, 1985) is politicoloog, fotograaf, journalist, parttime einzelgänger en meer. Maar, voordat u zich een beeld denkt te kunnen vormen, toch vooral dat laatste.
Agnes Loonstra is een illustrator uit Utrecht die, naast het maken van kleurrijke en humoristische illustraties en animaties, ook zangeres is in de Nu-Folk band Wooden Soldiers en retro-act Charmony. Ze houdt ook erg van katten en elpees.