Het is halverwege het weekend, zaterdagavond om precies te zijn en ik zit met een vriendin op café, elk met een rijkelijk gevuld glas slechte wijn voor ons.
Ik praat over het werk. Ik hoor mezelf bezig en het is niet meer praten, het is ronduit zeuren. Daarmee heb ik meteen twee van de vele fundamentele regels geschonden voor een fijn weekend.
Eén: praat niet over werk op café.
Twee: zeuren doe je na het uitgaan wanneer je moe bent en een kater hebt, niet ervoor.
De vriendin zegt me ontslag te nemen als het allemaal kommer en kwel is. Ik kan niet anders dan in mijn glas te kijken. Ik wil niet horen wat ik zelf niet durf te denken.
Ik stel voor om ons om te kleden op het toilet. De koude lucht brengt er een concentraat van bier en pis met zich mee en wij proberen niets te ruiken terwijl we elkaar helpen om ons in onze pakjes te hijsen. Ik kom buiten als ijsbeer en zij als roodkapje. We springen op de fiets richting het feest. Het feest is georganiseerd door studenten van de mode-academie en heeft als verwarrend niet-ironisch thema ‘Disney’.
Beeld: Iris Deppe.
Sneeuwwitje, een vriendelijke dragqueen met dikke dreadlocks, opent de deur voor ons. Goedgemutste zeemeerminnen staan achter de bar. Piraten, Medusa, enkele duivels, Cruella de Ville en een roedel wolven drinken drankjes, kijken naar elkaar en dansen. De films van Disney liggen in mijn geheugen ergens onder het stof. Ik herinner me niet zoveel monsters en slechteriken. Is dit een afgesproken code? Wat ben ik? Ik ben een ijsbeer.
Veel jonge veelbelovende studenten om me heen, in rare om ter origineelste pakjes. Ik zet mijn bril af, besluit me nergens nog iets van aan te trekken en smijt me op de dansvloer met een overgave die voor een ijsbeer opmerkelijk is. Het blijkt een heerlijk feestelijk feest te zijn, hoewel we niets bijzonders vieren. We dansen als gekken op hiphop, troostend nostalgische liedjes en opzwepende, nieuwe nummers waar we niets van verstaan. Onze lichamen vloeibaar van de rum-cola, de aanblik van zo veel dansende monsters ontroerend, al die kronkelende, geschminkte, lelijk gemaakte mooie lichamen in een veelheid van vormen en kleuren.
Iemand spreekt me aan en vraagt me wat ik doe. Ik weet niet meteen wat te antwoorden, ik ben ondertussen helemaal in ijsbeermodus en wieg met mijn snoet mee op het ritme van de bassen. Pas wanneer hij zelf zegt creatief directeur te zijn bij cultuurvereniging huppeldepup begrijp ik wat hij bedoelt met ‘doen’. Helemaal bezweet van mijn wilde dansjes en mijn nepbonten huid, glimlach ik zijn vragen weg met mijn transpiratieglimlach. Hij trapt een open deur in met een grapje over de Noordpool.
Na een hele tijd is het wel goed geweest en klauter ik ergens in het midden van de nacht, al over de helft van het weekend, op mijn fiets en rij het donker in. Eendere donkere wegen strekken zich voor me uit. Alles lijkt herkenbaar en dan toch blijk ik niet daar te zijn waar ik denk dat ik ben. Ik ken de weg goed, het feest ligt vlak bij het station, twee keer elke werkdag opnieuw leg ik die weg af met dezelfde fiets.
Op een bepaald moment, wanneer ik zo lang heb gefiets dat ik lang thuis had moeten zijn, besef ik dat ik geen idee meer heb waar ik ben. Ik ga heel langzaam fietsen tot ik stilsta. De straten zijn hopeloos leeg. Niemand om de weg aan te vragen. De lantaarn voor me lijkt te stuiptrekken.
Ik ben een ijsbeer op een fiets in de haven van Gent. Ik trek mijn vacht wat dichter om me heen.
-
Elise Luypaert heeft Filosofie en Rechten gestudeerd, en is naast het schrijven werkzaam als juriste.