Afgelopen zomer bevond ik mij in een relatief geweldloze periode, want bijna de hele maand juni at ik geen dierlijke producten. Dat kwam door een weddenschap die ‘veggie challenge’ heet en werd uitgeschreven door Viva Las Vega's, een sympathieke groep verrassend blakende veganisten met zendingsdrang. Alleen al voor die naam had ik de achterhammen laten staan. Maar het veganistisch leven ging me eigenlijk ook verbazingwekkend goed af, vooral dankzij Ottolenghi en pindakaas.
Toch viel ik in zonde, na drie weken goedgemutste bonen- en tempehvarianten. Wegens het huwelijk van een vriendin bevond ik me op het wad, en ik stapte daar met mijn blote voet vol in een Japanse oester (Crassostrea gigas) die zich onder het kleffige zand voor Texel verscholen had. Ik weet niet of je dit soort schelpdieren wel eens hebt gezien, maar het zijn werkelijk monsters - niks geen delicate Zeeuwse platte, niks geen lichtroze, halftransparante schelpen waar je parels of zeemeerminnen in verwacht. Schonkige, grijsgroene dinosauruseieren zijn het, die een soort oesterbiefstukken in zich dragen - groteske gevallen van 250 gram lillend, grijsgroen, welriekend zeevlees zijn eerder regel dan uitzondering. Het stikt in de Waddenzee van die dingen.
Oesterkenners noemen ze soms een plaag, maar volgens anderen zou de opmars van de Japanse oester juist bijdragen aan het herstel van de mosselbanken. Mossels kunnen zich moeilijk in het kale zand vestigen, maar tussen de woekerende creuses blijken ze tegen alle verwachtingen in bijzonder goed te groeien. Maar of die oesters nu een vloek zijn of een zegen, deze bewuste naarling had mijn voet lelijk toegetakeld – in het tere stuk vel tussen bal en hiel zat een rafelige wond waar natuurlijk direct allerlei vies slik in zat, en het bloed druppelde in het zand. Ik brulde van woede: “nu is het oorlog, mollusk!”, en besloot dat het in deze noodsituatie, veganist of niet, het beste was de oester dan toch maar op te eten.
Ik heb het altijd bijzonder gevonden dat het eten van rauwe oesters wordt gezien als een deftige aangelegenheid, terwijl het toch een vuig en ongemakkelijk slurpgevecht is, op leven en dood, met een nog ademend dier. Verre van sjiek, verre van geweldloos veganistisch ook. Maar in een oorlogssituatie moet zoiets toch zijn toegestaan? Het was immers de oester of ik, in dezen. Dus daar ging het onding, en niet met een delicaat slurpje zoals ze dat bij Harry Mens in Business Class doen, maar in twee grote hapslokken, onderwijl woest gruis en zand en wier van mijn kin vegend. Ik voelde me bijzonder moorddadig.
Zonder dat ik het gemerkt had, was toen de stop uit de fles. De volgende dag haalde ik, omdat de bruiloftshoofdpijn ieder idee over een veganistisch antikatergerecht verdrong, roti kip. De dag daarna leek het alweer bijna normaal om een broodje kaas te eten. Het vlees is zwak.