De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Als een kunstwerk rommelig oogt en niet uitnodigt tot verder kijken, lopen we er zo aan voorbij. Daarmee verliest hedendaagse kunst haar aantrekkingskracht en dat is zonde, stelt Ella Kuijpers.
Steeds vaker tref je rommelkunst. Daarmee bedoel ik kunst waarbij de vorm zo willekeurig lijkt te zijn dat het niets met kunst te maken lijkt te hebben. Door het verkiezen van inhoud boven vorm verliest hedendaagse kunst vaak haar primaire aantrekkingskracht en schiet daarmee haar doel voorbij. De inhoud komt dan niet meer aan bod.
Zo exposeerde showroom MAMA in Rotterdam laatst Summer Swap, een serie met aan elkaar gespijkerde stukken hout en een geschilderde oude boot gemaakt van ‘gedoneerd materiaal’ en ‘restmateriaal’. Uit de kunstzinnige types voor de deur en de naam van de expositieruimte valt af te leiden dat wat binnen te zien is, ‘kunst’ is.
De tijd waarin ironie de boventoon voerde en Jeff Koons en Damien Hirst hun gloriedagen beleefden, is voorbij.
In de kunstgeschiedenis zijn we op een moment aanbeland waar het postmodernisme wordt opgevolgd door een nieuwe stroming. De tijd waarin ironie de boventoon voerde en Jeff Koons en Damien Hirst hun gloriedagen beleefden, is voorbij. Kunstenaars lijken op zoek te zijn naar meer inhoud. Musea proberen met hun programmering in te spelen op sociaal-politieke discussies, waardoor onderwerpen als de klimaatcrisis, vluchtelingencrisis en genderthema’s vaak in tentoonstellingen zijn terug te vinden.
Het streven om met kunst iets bij te dragen aan de wereld is een mooi doel. Het lijkt echter steeds vaker alsof de urgentie om uiterlijk interessante kunst te maken is verdwenen, wat soms resulteert in rommelkunst. De inhoud is tegenwoordig immers waar het om draait.
Een docent van mij introduceerde jaren geleden het zogenaamde ‘metamodernisme’, misschien wel dé opvolger van het postmodernisme. Het is een reactie op de ironie van het postmodernisme en de ontbrekende wil om iets bij te dragen aan een betere wereld. Het metamodernisme heeft een pretentieuzere aanpak. Het erkent zijn zwaktes, maar probeert op klein niveau betekenis te geven aan de wereld. Een nobel streven, al lijken sommige hedendaagse kunstenaars er niets van te begrijpen.
De inhoud mag sociaal, politiek en naar zijn, maar de vorm moet in ieder geval de aandacht trekken.
Opgestapelde bakstenen (Lerole: footnotes (The struggle of memory against forgetting) in Witte de With), een rommelige ruimte met glitterslierten en lachgaspatronen op de grond (Sensory Spaces 13 in Boijmans van Beuningen) en een tuin met een paar oude planten (Ring, Sing and Drink for Trespassing in Palais de Tokyo, Parijs) trokken bijvoorbeeld niet mijn aandacht. Omdat de vorm van de kunstwerken, het zichtbare, zo verwaarloosbaar was en voor het oog onaantrekkelijk. Echter, het kunstwerk an sich is wat de verbeelding moet prikkelen. Dat kan door middel van esthetisch vormgegeven kunst, maar dit hoeft niet. Zo lang er maar een weloverwogen keuze is gemaakt voor de vorm. De inhoud mag sociaal, politiek en naar zijn, maar de vorm moet in ieder geval de aandacht trekken. Anders lopen we aan de kunst voorbij en komen we ook niet bij de inhoud terecht.
Metamodernistische kunst heeft vaak haar uiterlijke aantrekkingskracht verloren. Kunst is een slecht omhulsel van een boodschap geworden, en dat omhulsel is nu juist waar kunst haar aandacht mee moet trekken. Een kunstwerk dat zo willekeurig en rommelig oogt, schiet zijn doel voorbij. Het moet de kijker uitnodigen om verder te kijken, anders is de kunst verloren.